Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dominee

betekenis & definitie

Dominee - Oorspr. Lat. domine, de vocativus van het woord dominus, Heer, waarmee men een hooger geplaatst persoon begroette. Eigenaardig, dat juist dit woord voor den predikant wordt gebezigd om hem toe te spreken, terwijl de Staten-vertaling althans Luk. 22 : 25 v. zoo iets niet wil. Het is de gewoonte, wanneer men over een predikant spreekt den vocativus te vervangen door den nominativus en van hem te schrijven Ds.

N., d. w. z. dominus N., zonder lidwoord, hetwelk alleen gebezigd wordt, wanneer men zegt: de predikant N. Hier heeft men hetzelfde verschil als bij Hoogleeraar en Professor, Geneesheer en Dokter. In de litteratuur is de d. een veelbeschreven figuur, waaraan men de stemming van den romanschrijver herkent. De een teekent den d. als een held, de ander als een kwezel. Hij is om beurten ideaal of karikatuur. Dit sluit aan bij de vele domineesanecdoten van den volksmond en volksuitspraken als, „er gaat een d. voorbij”, „een dominee en een hond verdienen de kost met hun mond”. Vgl. O. Kohlschmidt, Der ev. Pfarrer in moderner Dichtung (1901); A. v. Veldhuizen, Op de pastorie (1913); Vele anecdotes zijn verzameld door E. Haas, Der vergnügte Theologe (1913).

< >