Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Determinisme

betekenis & definitie

Determinisme - Deze, op de ervaring en de noodwendigheid van het logisch denken zich beroepende, metafysische leer neemt aan, dat ook het bewustzijn in al zijn functies een deel is van den éénen causalen wereldsamenhang, en dat dus ook de menschelijke wil door zijn motieven noodwendig bepaald (gedetermineerd) is. Iemand, die alle in aanmerking komende uiterlijke omstandigheden en de geheele (door overgeërfden aanleg, opvoeding, milieu) feitelijk zoo en zoo geworden innerlijke gesteldheid van een individu kende, zou den uitslag van elken (aan een bepaald wilsbesluit voorafgaanden) motievenstrijd als een astronomisch verschijnsel vooraf kunnen bepalen en dus voorspellen. Het is duidelijk, dat de handeling dan niet eigenlijk in het handelende subject zou ontspringen, maar slechts een feit zou zijn, dat in dit subject voorvalt, omdat de wereld nu eenmaal zoo is, als zij is. — Tegenover deze, uit theoretische wetenschappelijke behoeften ontsproten denkwijze staat die van het, door praktische, theologisch-religieuse motieven beheerschte indeterminisme, volgens hetwelk de mensch volkomen vrij is, d. i. het vermogen heeft om op het moment van het wilsbesluit tegengestelde richtingen in te slaan.

Zoo alleen zou het intuitieve bewustzijn, dat wij ook anders hadden kunnen handelen dan wij gehandeld hebben, de toerekenbaarheid onzer handelingen, onze verantwoordelijkheid kunnen verklaard worden. Maar dit indet. kan zich moeilijk handhaven tegenover het det., wanneer dit betoogt, dat van een „vrijen wil” in de ervaring niets blijkt, en dat juist bij het aannemen van een grondloozen wil, die evengoed den eenen als den anderen kant uitgaan kan, en dus ook zedelijk indifferent wezen zou, alle juridische en moreele toerekenbaarheid zou vervallen, en alle mogelijkheid om op menschen in te werken en in de praktijk op hun karakter te rekenen, zou zijn opgeheven. — Inderdaad moet aan het det. worden toegegeven, dat met de middelen van het theoretisch kennen het bestaan van een vrijen wil in de empirisch gegeven werkelijkheid nooit kan worden aangetoond. Aan den anderen kant staat het det. verlegen tegenover de verschijnselen van het schuldgevoel (gewetenswroegingen en niet-egoistisch berouw), het onuitroeibaar besef, dat een verrichte handeling slecht, „zondig” geweest is, en verwikkelt het zich door zijn gelijkstelling van den éénen causalen wereldsamenhang (de natuur) met de werkelijkheid, in tegenstrijdigheden.