Delphinium, Ridderspoor, plantengeslacht der Ranunculaceeën, met ongeveer 200 soorten in de Noordelijk gematigde zone, kruiden met een vertakten, bebladerden stengel, hand- of vindeelige bladen, en gesteelde, meest blauwe of violette, in eindelingsche trossen staande bloemen, waarvan enkele kroon- en kelkbladen zich in sporen verlengen; in Nederland komen voor D. Consolida, de wilde ridderspoor of kalketrip, eenjarige plant, met armbloemigen tros, draadvormige bloemstelen, kale vruchtjes, donkerblauwen, zelden rose of witte kelk, groeit als onkruid tusschen het koren op zandgrond, wordt ook wel als sierplant gekweekt. Van de eenjarige species is D. Ajacis, uit Zuid-Europa met veelbloemigen tros, korte, dikke bloemstelen, behaarde vruchtjes de belangrijkste, als sierplant, in tal van vormen gekweekt. Als sierplanten treden de overblijvende soorten en de tallooze daaruit ontstane tuinvormen op den voorgrond. De Californische D. cardinale en D. nudicaule hebben scharlakenroode bloemen; de Europeesche en Aziatische soorten D. elatum, D. cashmirianum en D. grandiflorum hebben een zeer groot aantal tuinvormen opgeleverd, waarvan vele der beste door Nederlandsche kweekers gewonnen en in den handel zijn gebracht, met enkele en dubbele bloemen in alle schakeeringen van blauw met roze en purper tinten, ook wit.
In de geneeskunde wordt gebruikt het staverzaad, d. i. het zaad van de Z.-Europeesche D. Staphisagria. De zaden bevatten de zeer giftige alkaloïden Delphinine en Dolphinoidine benevens het Staphisagrine, een mengsel van amorphe alkaloïden. In verschillende vormen wordt staverzaad gebruikt als middel tegen luizen bij menschen (hoofdluizen, enz.).