Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

De vrouw kan niet in rechte verschijnen zonder bijstand van haren man, al is zij buiten gemeenschap van goederen getrouwd of van goederen gescheiden of een openb. koopvrouw (166 B. W.). de bijstand van den man is niet noodig

betekenis & definitie

De vrouw kan niet in rechte verschijnen zonder bijstand van haren man, al is zij buiten gemeenschap van goederen getrouwd of van goederen gescheiden of een openb. koopvrouw (166 B. W.). de bijstand van den man is niet noodig - 1) wanneer de vrouw in strafzaken vervolgd wordt;

2) in een rechtsvordering tot echtscheiding, tot scheiding van tafel en bed of van goederen (166 B.W.). Weigert de man zijn vrouw te machtigen om een akte aan te gaan of in rechte te verschijnen, zoo kan de rechtbank machtiging verleenen (167 B. W. 799, 800 Rv). Is de man verhinderd zijn vrouw bij te staan of te machtigen of heeft hij een tegenstrijdig belang, zoo kan de kantonrechter haar de bevoegdheid verleenen in rechte te verschijnen, verbintenissen aan te gaan, beheer te voeren en alle andere akten te verrichten (169 B. W., 798 Rv.). — Bij de Rijkspostspaarbank kan de gehuwde vrouw zonder bijstand van haren man te haren name een spaarbankboekje bekomen en daarop inlagen doen. Terugbetaling van hetgeen op het boekje verschuldigd is, geschiedt aan haar, met uitsluiting van haren man (art. 9c der van 25 Mei 1880, Stb. 88). Ook uiterste wilsbeschikkingen kan de vrouw zonder bijstand of bewilliging van haren man maken (173 B. W.). — Is de vrouw zonder machtiging of bijstand, waar die vereischt wordt, opgetreden of is zij hare bevoegheden te buiten gegaan, zoo kan de nietigheid der handeling worden ingeroepen (1366, 1482, 1490 B. W.), echter alleen door de vrouw, den man of hunne erfgenamen (171 B. W.). Ook in geval van onbevoegd optreden van minderjarigen of onder curateele gestelden kan een beroep op nietigheid der handeling slechts van de zijde van den onbevoegde worden gedaan (1367 B.W.). — Nietigverklaring van verbintenissen op grond van gebrek aan handelingsbevoegdheid heeft ten gevolge, dat de zaak en de partijen worden hersteld in den staat waarin zij zich vóór het aangaan der verbintenis bevonden (zgn. restitutio in integrum) met dien verstande, dat al hetgeen aan de onbevoegden, tengevolge der verbintenis is uitgekeerd of betaald, slechts kan worden terruggevorderd, voor zooverre het nog onder den onbevoegde berust of voor zoo verre mocht blijken, dat deze door het uitgekeerde of betaalde werkelijk is gebaat, of dat het genotene te zijnen nutte is aangewend of gestrekt heeft (1487 B. W.). — Faillissement en surséance van betaling hebben beperking der handelingsbevoegdheid van den schuldenaar tengevolge voor zoover althans diens vermogen betreft. Krachtens art. 23 F. verliest de schuldenaar door de faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behoorend vermogen. Uit verbintenissen, door hem na de faillietverklaring aangegaan, ontstaan geen aanspraken tegen den boedel dan voor zooverre deze tengevolge daarvan gebaat is (24 F.). Art. 230 F. bepaalt, dat zoodra voorloopige surséance is verleend, de schuldenaar onbevoegd is om zonder medewerking, machtiging of bijstand der bewindvoerders, eenige daad van beheer of beschikking over zijn vermogen uit te oefenen.

Indien hij in strijd met deze bepaling gehandeld heeft, is zoodanige handeling voor den boedel niet verbindend, tenzij voor zooverre deze gebaat is, en zijn de bewindvoerders bevoegd alles te doen, wat vereischt wordt om den boedel te dier zake schadeloos te houden.