Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Dam (willem van)

betekenis & definitie

Dam (Willem van), Nederl. staatsman, geb. te Amersfoort 1596, overl. te Leiden, 1673, studeerde te Leiden, week in 1618 als Remonstrant naar Holstein en stichtte daar met andere Hollanders Friedrichstadt aan den Eider (1621); naar Nederland teruggekeerd, werd hij 1626 schepen en drie jaar later burgemeester van Amersfoort, doch nog hetzelfde jaar wegens de overgave dier stad aan Montecuculi bij vonnis van den Hoogen Raad onbekwaam verklaard tot eenig ambt en levenslang verbannen, ofschoon hij al het mogelijke had gedaan tot behoud der stad; de Staten van Utrecht vernietigden echter dit vonnis in 1631; in 1634 was D. weer schepen en 1635 opnieuw burgemeester van zijn geboorteplaats. In 1648 had hij als buitengewoon afgevaardigde zitting in de Staten-Generaal. In den oorlog van 1672 vluchtte v. D. naar Leiden. — Zijn zoon, Pieter v. D. (1621 — 1706), te Leiden in de rechten gepromoveerd, werd in 1652 advocaat (d. i. secretaris) der W. I. Compagnie, welk ambt hij te Amsterdam tot zijn dood bekleedde, en schreef een geschiedenis van de opkomst, samenstelling en bloei dier Compagnie, van haar oprichting tot 1700 in 8 dln. (ongedrukt gebleven en bewaard in het Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage).