Dalin (Olof), Zweedsch schrijver, geb. 1708 in Vinberg in Halland, gest. 1763 te Stockholm. D. studeerde te Lund, trok al spoedig naar Stockh., waar hij een betrekking aan de kanselarij kreeg, en in nauwe aanraking met het hof kwam. 1751 werd hij in den adelstand verheven. 1739—40 maakte hij een groote reis door Duitschland en Frankrijk. D. vormt in de Zweedsche litteratuur-geschiedenis den overgang van de „geleerde periode” naar het tijdperk der „verlichting.” In zijn kleinere gedichten sluit hij zich aan bij de oud-Zweedsche volksliederen; in zijn tooneelstukken volgt hij de Fransch-klassieke richting. — D., een satyricus.gaf op voorbeeld van Addison’s „Spectator”, 1733—34, het weekblad „Then Swiinska Argus” (de Zw. A.) uit.
Scherp werden hierin de tijdsgebreken gehekeld. D. wilde volgens zijn eigen zeggen den Zweden op onderhoudende wijze deugdzaamheid leeren; hij was vooral gekant tegen de toenemende zucht naar titels en tegen de omkooperij. Vele artikels in de „Argus” zijn navolgingen van stukken uit Van Effens „Misantrope”. In 1734 moest de uitgave gestaakt worden, maar met geldelijke hulp der Zweedsche stenden, kon het b'ad voortgezet worden, D.’s voornaamste werken zijn verder: Sagan om hosten (het verhaal van het paard 1740), een allegorisch-politieke novelle, Svenska Friheten (de Zw. vrijheid 1742), een epos in navolging van Voltaires Henriade, Svea Rikes Historia (1746—61), een Zw. geschiedenis en de twee tooneelstukken Brynhilda en den Afundsjuke (de jaloersche).