Corona, 1) in kerkel. bet. a. krans (ook rozenkrans); b. in den lateren tijd indentiek met nimbus; c. de door de tonsuur ontstaande haarkrans op het hoofd der geestelijken; d. lichtkroon of ook slechts een hangstuk voor versiering in oud-Christelijke Kerken, dikwijls genoemd in Liber Pontificalis. — 2) (astronomie), algemeen gebruikelijke naam voor den indrukwekkenden zilveren stralenkrans, die de zon tijdens den korten duur eener totale zonsverduistering omgeeft. De C. is van oudsher opgemerkt en vaak in geestdriftige bewoordingen beschreven. In de wetensch. litteratuur vindt men het verschijnsel het eerst door Halley beschreven (1716). De naam is ontleend aan een It. verhandeling van Santini over de eklips van 1842, die in Zuid-Frankrijk en Noord-Italië zichtbaar was, en vele waarnemers trok.
Buiten eklips is de C. onzichtbaar, doordat de zon in haar onmiddellijke omgeving den dampkring der aarde te sterk verlicht. De C. is dicht bij de zon het helderste; zij neemt naar buiten toe sterk af en is rondom gewoonlijk niet verder dan over 15' of 20' te vervolgen. Haar totale licht wordt ongeveer gelijk aan dat der volle maan geschat. Tijdens de jaren van zonnevlek-minima (1860, 1878, 1889, 1901) schieten er uit de C. in den zonsaequator ter weerszijden stralen uit, soms wel tot drie en meer graden (6 tot 10 zonsmiddellijnen), terwijl aan de polen slechts korte pluimen overblijven. Bij vlek-maxima is de C. meer vierkant of rond (1860, 1870, 1883, 1894, 1906). Het licht der C. is gedeeltelijk gepolariseerd en dus teruggekaatst zonlicht, dat ook den continuen achtergrond van het spectrum levert. Verder bestaat het spectrum uit heldere lijnen van onbekenden oorsprong, die niet van één stof afkomstig behoeven te zijn, maar die men voorloopig gemakshalve op naam van één element, het Coronium, stelt, dat tot nog toe op aarde niet met zekerheid is aangetoond. De aard van het C.-verschijnsel is nog geheel raadselachtig.
Een dampkring in den gewonen zin van het woord is de C. zeker niet. De zwaartekracht alleen zou op de zon niet een krans van de afmetingen en den bouw der C. kunnen geven. Sommige onderzoekers zien in de C. een magnetisch verschijnsel, zooals het Noorderlicht op aarde is. Anderen denken, om het continue spectrum te verklaren, aan metoor-stroomen of aan deeltjes, die door de drukking van het licht der zon zwevend worden gehouden. Dat de C. in elk geval een onbegrijpelijk ijl omhulsel is, wordt bewezen door het geval der komeet van 1843 die in haar perihelium bijna rakelings langs de zon ging, en die met een snelheid van 570 K.M. per sec. een baan van misschien 500.000 K.M. in de C. heeft afgelegd, zonder merkbaar gehinderd te worden. Men vergelijke hiermede het geval van vallende sterren, die op 100 K.M. hoogte gezien worden, en die dus in de buitengewoon ijle lucht van die hoogte door haar snelheid van b.v. 40 K.M. per sec. nog tot gloeiing gebracht worden.