Convertor, - het Bessemerproces, hetwelk in 1856 door Henry Bessemer werd ontdekt, berust op het ontkolen van vloeibaar ruwijzer door middel van lucht, welke onder een hoogen druk door het ijzer wordt geblazen. Gesmolten ruwijzer wordt in een peervormig reservoir (Bessemer peer of convertor) gebracht en de lucht in een groot aantal dunne straaltjes van onderen door dit vloeibare ijzer gedrukt. 10 ton ruwijzer bevatten ca. 200 KG. silicium, 200 KG. mangaan, 350 KG. koolstof en voor de verbranding is 760 KG. zuurstof of 4000 M3. lucht noodig. De c. is uit plaatijzer vervaardigd, met vuurvaste specie bekleed en is om twee tappen Z1—Z2 draaibaar. De as Z1 is hol en van hier loopt een pijp naar den hollen bodem van den convertor, vanwaar een aantal fijne openingen gaan.
Aan de tap Z2 is een tandwiel bevestigd met behulp waarvan de convertor gedraaid kan worden. De c. moet, voordat hij gebruikt wordt, goed worden voorgewarmd, wordt daarna horizontaal gesteld en het vloeibare ruwijzer (gewoonlijk direct van den hoogoven) in de peer gelaten. Dan wordt onmiddellijk lucht door de mondstukken gespoten en de peer rechtop gedraaid. De doorstroomende wind werkt oxydeerend en verbrandt eerst het silicium en mangaan, waardoor de temperatuur zeer snel eenige honderden graden Celsius stijgt. Is na enkele minuten de silicium geoxydeerd, dan begint een oxydatie van de koolstof tot kooloxyd, hetwelk met de zuurstof uit de lucht onder ontwikkeling van een helle vlam tot koolzuur verbrandt. Na ca. 10 minuten gaat deze vlam uit en is het proces ten einde. Wenscht men op deze manier staal met een zeker koolstofgehalte te maken, zoo wordt de ontwijkende vlam met een spectroscoop bekeken om te kunnen beoordeelen op welk tijdstip men moet ophouden met het proces.