Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

Como

betekenis & definitie

Como - 1) Prov. van Italië; 2860 K.Ma.; 626.000 inw.; omvat een deel van de Zuidelijke Alpenmeren (Como-meer, Lago Maggiore, Lugano-meer of Lago Ceresio, meer van Varese) en de daartusschen gelegen bergketens (Monte Legnone 2610 M.); een prachtig land met schoone dalen en schilderachtige bergpartijen, rijk begroeid, en dat in de richting van de Povlakte langzamerhand lager wordt. Het klimaat is zacht en in de besloten dalen ’s winters warmer dan in de Povlakte. Men verbouwt er veel koren en wijn, doet aan zijde- en runderteelt; het gebergte levert albast en marmer; de industrie zijde, papier en ijzer. — 2) hoofdplaats van de boveng. prov., 45.000 inw., aan het Como-meer en aan den St.-Gotthard-spoorweg; druk stoomvaartverkeer op het meer in verbinding met verschillende Alpenwegen; de stad wordt druk door toeristen bezocht. Zij heeft verschillende oude kerken (o.a. de half Gotische, half Renaissance dom, de Sant’ Abbondio en San Fedele), een Gotisch stadhuis, enz.; een museum van oudheden in het Palazzo Giovio; het is de zetel van een bisschop.

C. is het middelpunt van de belangr. zijde- en hoedenindustrie der omgeving. — Het is het oude Gallische Comum in den Keizerstijd, bloeiend door handel (over de Alpen) en industrie (ijzerfabrieken), geboortepl. van Plinius major en minor. In den strijd tusschen de Guelfen en Ghibellijnen behoorde het tot de laatste partij en was „de open poort van Italië voor de Duitsche keizers”. Het kwam in 1335 aan de Visconti en zoodoende aan Milaan. De natuurkundige Volta, die er een standbeeld heeft, werd hier geboren (1745).

< >