Cocosvet - of klapperolie, verkregen uit de cocosnoot. Deze heeft een 3—5 m.M. dikke, harde schaal, waar binnen de kern, die eerst melkachtig is, zich later tegen de wanden als een vaste laag afzet, maar steeds in het midden melkachtig blijft. Die kern bevat het vet. De inboorlingen winnen dit door de kernlaag af te raspen; het moes en het vocht uit de noot worden gekookt, tot het bovendrijvende vet kan worden afgeschept.
Ook zijn er op Ceylon en in Cochin fabrieken, waar het cocosvet met hydraulische persen wordt afgescheiden, maar meestal wordt de kernlaag gedroogd en onder den naam van copra naar Europa verzonden. Copra bevat 60—70 % vet. De verwerking geschiedt door uitpersing in verwarmde trogpersen na uitstekende fijnmaling. Het versche vet is wit, met zachten eigenaardigen smaak en reuk, het wordt spoedig rans. De vetzuren van het vet zijn oliezuur, vluchtige vetzuren, laurine- en myristinezuur. In Indië algemeen als spijsvet gebruikt. In Europa zuivert men het, zoodat het den eigenaardigen reuk en smaak geheel verliest en brengt het dan vooral in Duitschland onder verschillende phantasienamen als spijsvet in den handel. Voorts in de zeepziederij gebruikt.