Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Chippendale

betekenis & definitie

Chippendale - (Thomas Snr.), Engelsch meubelmaker en teekenaar, geb. waarschijnlijk te Worcestershire, omstr. 1709, overl. te Londen 1779, zoon van een lijstenmaker. Reeds vóór 1727 was hij te Londen, waar hij gedurende het grootste deel van zijn leven in verschillende voorname handelswijken zijn werkplaats en magazijnen heeft gehad. Hij is aan te wijzen als de schepper van den nieuwen meubelstijl in Engeland, die op den solieden zwaarmoedigen stijl uit het eind van de 17e eeuw volgde, en naar hem wordt veelal bijna al het meubilair van de periode, tusschen 1720 en 1780 genoemd, vooral voor zoover het van mahoniehout is vervaardigd (Chippendale furniture). Dit gaat evenwel te ver.

Chippendale’s stijl is wel degelijk van dien van andere meubelmakers te onderscheiden, al heeft hij ongetwijfeld tusschen 1750-’80 de leiding op dit gebied gehad, vooral na het verschijnen van zijn spoedig populair geworden werk: The Gentleman and Cabinetmakers, Director being a large collection of the most elegant designs of household furniture in the Gothic, Chinese and modern Taste (1759 en 1762 opnieuw gedrukt, 1896 in facsimile uitgegeven te Berlijn: Englische Rococo Möbel). De titel van dit boek geeft ook aan welke factoren bij Ch.’s kunst vooral in rekening gebracht moeten worden en het merkwaardig mengsel van dit alles is het voornamelijk, dat men wil aanduiden als men over eenen Ch.-stijl spreekt, geheel afgezien van de zekerheid of Th. Ch. werkelijk de maker of ontwerper geweest kan zijn. Ch.'s stijl: Op den zg. Queen Anne-stijl, die voornamelijk uit Fransch en FranschHollandsche invloeden zijn kracht putte, en waartoe de zware, decoratief-pompeuse meubelen van het grootste deel der eerste helft van de 18e eeuw in Engeland behoorden (Marquetterie, inlay), volgde een ommekeer, die inderdaad voor een gedeelte samenhangt met het veelvuldig vroeg gebruik van mahoniehout als hoofdbestanddeel tegenover het vroeger algemeen toegepaste notenhout. Door het gebruik van dit sterke, harde exotische materiaal werden slanke vormen mogelijk. Vooral in het midden der 18e eeuw verschijnen een reeks van uitgaven, die dit streven doen uitkomen; te noemen zijn o. a. Mathias Locks en H. Copelands boeken en de ontwerpen van Thomas Johnsons. In deze soms zeer vrije, overdreven slanke modellen herkent men gemakkelijk het prototype van het Fransche meubilair der 18e eeuw (vooral onder den invloed van de ontwerpen der familie Slodtz).

Tegelijk wordt ook aan Chineesche voorbeelden, die men soms immers reeds in Holland in de 2e helft der 17e eeuw navolgde, opnieuw aandacht geschonken (b.v. de ontwerpen van Edwards en Darley). Waarschijnlijk is deze nieuwe invloed van OostAzië in Engeland te danken aan de belangstelling daarvoor betoond door den Engelschen architect Sir William Chambers. Eindelijk moet men ook Horace Walpoles’ propaganda voor het oud-Engelsche meubilair (Gotische vormen) niet vergeten. Al deze stroomingen vindt men in Ch.’s werken vereenigd en wel zoo, dat de verschillende elementen tot een persoonlijken stijl saamgesmolten zijn. Men onderscheidt in zijn werk eenige perioden: zijn Hollandschen tijd (vertalingen in mahoniehout van Hollandsche voorbeelden in notenhout uitgevoerd), zijn Chineesche periode, omstreeks 1750, en zijn Chineesch-Fransche (rococo) periode. Door het gebruik van mahoniehout werd niet alleen de soms eenigszins overdreven slankheid van pooten, regels en stijlen bevorderd, maar werd ook het gestoken lofwerk eenigszins beperkt, terwijl bovendien de kleur en de politoerglanzen een eigen karakter gaven, wat wederom op de keuze van bekleeding terugwerkte. Zijn meubelen zijn in het gebruik meestal zeer praktisch (voortreffelijke stoelen met diepe zitting en soms wat al te levendig gezwenkte gladde armleggers). Men moet echter bedenken, dat het grootste gedeelte van Ch.’s meubelen nog moest worden opgesteld in de soms grootsche, maar zwaar massieve binnenarchitectuur, die in Engeland langer dan in Frankrijk in zwang bleef en dat daaruit wellicht te verklaren is, dat bij alle tengerheid in het detail toch dikwijls naar een zekere zwaarte van het geheel gestreefd werd.

Ch.’s zoon, Th. Ch. Jr., geb. 1750, overl. omstreeks 1822, zet de firma nog tot 1814 voort, om daarna nog onder eigen naam te werken. Hij is ook als middelmatig schilder bekend. Zijn voor een groot deel reeds geheel klassicistisch gevormde (Engelsch Louis XVI) meubelontwerpen, vindt men o.a. in een voorbeeldenboek, dat 1779 is gedateerd. De omvangrijke litteratuur in Thieme-Becker’s Künstlerlexikon bij een artikel van M. W. Brockwell. Zie verder vooral: Geschichte der Kunstgewerbes, Verlag v. Martin Oldenburg, Berlin. II en G. M. Ellwood, Möbel und Raumkunst in Engeland, 1680-1800. Verlag Julius Hoffmann, Stuttgart 1913 met veel afbeeldingen.

< >