Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Chartisme

betekenis & definitie

Chartisme - Arbeidersbeweging in Engeland, vooral in de 30er en 40er jaren der 19e eeuw. Zij dankte haar ontstaan vooral aan sociale misstanden in de industrie. Aanleiding was o.m. de teleurstelling over de door de Whigs in 1832 tot stand gebrachte uitbreiding van het kiesrecht (Reformbill), welke verre beneden de verwachtingen en eischen der arbeiders bleef.

De beweging was dan ook aanvankelijk in hoofdzaak gericht op verovering van het kiesrecht. Het in 1837 opgestelde programma (people's charter genoemd, als tegenhanger van de in 1215 aan den adel verleende Magna Charta) bevatte de volgende 6 eischen:

1) algemeen kiesrecht voor elk meerderjarig man; 2) een jaarlijks aftredend parlement;
3) geheime stemming; 4) verkiesbaarheid van alle meerderj. mannen voor het parlement, onafhankelijk van hun maatschappel. inkomen;
5) bezoldiging der parlementsleden; 6) verdeeling van het land in kiesdistricten van gelijke sterkte. Aan deze people’s charter ontleent de beweging haar naam. Haar naaste doel was staatkundig, maar inderdaad werd een sociale hervorming en wel in socialist. geest beoogd — Onder de leiders der beweging zijn vooral van beteekenis Feargus O’Connor en James Bronterre O’Brien. In 1839 werd eene Conventie belegd, eerst te Londen, later verplaatst naar Birmingham. Op deze Conv. werd het programma uitgebreid en werden de wenschen der Ch. neergelegd in eene petitie, welke van meer dan een millioen namen voorzien, aan het parlement werd aangeboden. Dit verwierp die wenschen echter met 237 tegen 48 stemmen. Tot dusverre had de beweging een vrij ordelijk verloop gehad, maar thans waren de arbeiders niet langer te houden. 16 Juli 1839 brak te Birmingham een oproer los, waarbij de huizen der vermogenden in alle wijken werden geplunderd en in brand gestoken en zich afschuwelijke tooneelen afspeelden. De regeering trad thans met kracht op en onderdrukte het oproer.

Ook door oneenigheid in den boezem der beweging zelf, naar aanleiding van het gepleegde geweld, deed deze voorloopig minder van zich hooren. — In 1842 werd opnieuw eene petitie tot het Parlement gericht, maar ook deze werd afgewezen. Ook thans was er groote spanning onder de arbeiders, maar deze had niet zoo ernstige gevolgen als in 1839. Eerst in 1848 werd de toestand weder critiek, ook als gevolg van de in dat jaar te Parijs uitgebroken revolutie. De Ch. besloten thans ten derden male, en nu voor het laatst, zich met eene petitie tot het parlement te wenden. Er ontstond een ernstige ongerustheid onder de burgerij ; in grooten getale lieten zij zich bij de politie inschrijven om te helpen de orde te handhaven. Aan Lord Wellington, den overwinnaar van Waterloo, werd opgedragen de noodige milit. maatregelen te nemen.

Op vele punten werd Londen als een vesting versterkt. — O’Connor, die ook bij vorige gelegenheden steeds had weerhouden van daden van geweld en handelingen tegen de wet, voorzag, indien hij doorzette, een bloedbad. Voor de verantwoordelijkheid daarvoor schrikte hij terug. Hij bewoog zijne volgelingen van den voorgenomen optocht af te zien en aan het uitvoerend comité over te laten de petitie naar het parlement te brengen. Hiermede was de beweging vrijwel gebroken. Meer en meer zag men in, dat op deze wijze voor de arbeiders niets te bereiken viel. — Litteratuur : Mr. H. P. G. Quack, De Socialisten IV, blz. 222—274; Carlyle, On Chartism (Lond. 1839); Gammage, History of the Cbartist movement (Lond. 1893); Tiidsley, Die Entstehung und die ökonomischen Grundsätze der Chartistenbewegung (Jena 1897).