Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-11-2018

Brusselsch witlof

betekenis & definitie

Brusselsch witlof - de naam eener groentensoort, welke verkregen wordt van een bijzondere soort suikerij of Cichorei (Cichorium* Intybus). Het is een tweejarige plant, die in het eerste jaar, behalve een rozet van opstaande bladeren, een kegelvormigen, licht-geel gekleurden, penwortel voortbrengt. Deze penwortel heeft de grootte van een flinken winterwortel en wordt gedurende den winter gebruikt voor de teelt van het eigenlijke Brusselsch witlof. Om daarvoor geschikte wortels te verkrijgen, wordt het zaad in het begin van Mei uitgezaaid, zoodat de grond eerst voor de teelt van spinazie, raapstelen of radijs kan dienen.

Bij een vroegere zaaiïng loopt men gevaar, dat de plant reeds in den eersten zomer een zaadstengel vormt, in welk geval de wortels voor verdere cultuur onbruikbaar zijn; terwijl bij latere zaaiïng de wortels de volle grootte niet meer zouden verkrijgen, wat eveneens onvoordeelig zou werken op het product. Het zaaien geschiedt in rijen, die ± 25 c.M. van elkaar verwijderd worden. Op de rij geeft men de planten, na het opkomen, een onderlinge tusschenruimte van 10—15 c.M. Gedurende den groei houdt men den grond, door schoffelen en wieden, los en onkruidvrij. Op het einde van October of begin Nov. worden de wortels uit den grond gerooid of gegraven, ± 1 c.M. boven de wortelkruin afgesneden, en daarna op een koele, doch vorstvrije, plaats bewaard. Spoedig daarna kan een deel, en later successievelijk de rest, opnieuw worden geplant. Dit doet men meestal in vooraf gegraven greppels, die 25 a 30 c.M. diep zijn. De bodem dier greppels wordt voorzien van een laagje stroo of riet. Daarna plaatst men, zeer dicht bij elkaar, de wortels in rijen, afgewisseld door losse aarde, in de greppels en wel zóó, dat alle kruinen ongeveer gelijk komen met de grondoppervlakte in de omgeving.

Vervolgens worden zij met een laag losse aarde van ± 30 c.M. dikte belegd. Spoedig daarna beginnen de wortels nu opnieuw bladeren te vormen, welke tot een gesloten kropje aaneensluiten en geel van kleur blijven zoolang zij nog met aarde bedekt en van het licht afgesloten zijn. Heeft dat kropje een lengte van ± 15 c.M. bereikt, zoo is het voor het gebruik geschikt. De wortels worden dan uitgegraven en het kropje met een dun schijfje van den wortel afgesneden. Het is dan gereed, om onder den naam van Brusselsch witlof in den handel te worden gebracht. Om te zorgen, dat de grond, waarmede de wortels worden opgehoogd, niet bevriest, bedekt men hem met afvalstoffen uit den tuin (bladeren, erwtenstroo, boonenstroo, enz.). Door hem met een laag paardenmest te bedekken, kan men den groei versnellen en dus het product vervroegen. Hetzelfde bereikt men door de wortels —in plaats van in greppels — in een diepen broeibak te planten en dezen, nadat de wortels met voldoende aarde bedekt zijn, met ramen te beleggen. In plaats van het Brusselsch witlof, kan men van de hier bedoelde wortels ook z.g. „suikerijlof” kweeken.

Dit bestaat ook uit jonge, gele bladeren, welke echter niet, zooals bij het Br. witlof, tot een kropje aaneengesloten, zijn. Men verkrijgt het door de wortels binnenshuis, b.v. in een schuur, een kelder of een warme plantenkas, uit te planten, van het zonlicht af te sluiten, doch niet met aarde te bedekken. De bladeren beginnen dan al spoedig tot ontwikkeling te komen, maar blijven wegens gebrek aan licht, geel van kleur. Zij kunnen worden afgesneden, als de lengte voldoende geacht wordt (15—20 c.M.) en groeien nog een paar maal aan, indien bij het afsnijden het hart wordt gespaard. Beide producten worden in den regel per KG. verkocht, doch het Brusselsch lof heeft per eenheid van gewicht een veel grootere waarde dan het suikerijlof. Tot vóór enkele jaren werd eerstgenoemd artikel bij ons weinig gekweekt, doch in groote hoeveelheden ingevoerd uit België. De eerste proeven, die in ons land met de cultuur genomen werden, gelukten niet al te best, daar de kropjes steeds het gebrek hadden onvolkomen te sluiten. De oorzaak van dit gebrek is van tweeërlei aard.

Ten eerste heeft het gekweekte ras er invloed op. Dit moet zich onderscheiden door breede, gaafrandige, lepelvormige bladeren met blanke hoofdnerven. Roodnervige, sterk ingesneden bladeren sluiten niet licht tot een gesloten krop samen. Door nu zelf zaad te winnen van die wortels, welke de mooiste kroppen opleverden, heeft men uit het in den handel voorkomende zaad een beter ras geselecteerd. Verder is de dikte der aardlaag, waarmede de geplante wortels bedekt worden, van belang. Is deze laag slechts zóó dik, dat de kroppen bij hun normale lengte bijna de oppervlakte bereiken, zoo wijken zij aan hun topeinde reeds uiteen, alvorens de volle lengte te hebben verkregen.

< >