Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Boeren

betekenis & definitie

Boeren - volk in Zuid-Afrika, ontstaan door vermenging van Hollanders met Hugenoten en Duitschers. Sinds 1652 wonen de Hollanders in Z. Afrika; Jan van Riebeek, een scheepsdokter van de Oost-Indische Compagnie vestigde op de plaats, waar thans Kaapstad ligt, een kolonie, die diende voor proviandeering van de schepen der Comp. en als hospitaal voor de zieken aan boord dier schepen. Tot meerdere veiligheid werd een fort gebouwd en kwamen er enkele kolonisten, die zich bezighielden met landbouw, veeteelt en wijnbouw, terwijl men een vergeefsche poging deed om het goudland Ophir te ontdekken. De kolonisten waren voornamelijk soldaten der Comp., die men nu B. noemt in tegenstelling met de „burghers”, ambtenaren der Comp., die tevens een handwerk uitoefenden in de nabijheid van het fort.

Toch gelukte het niet op groote schaal te koloniseeren door de beperkende handelsbepalingen der Comp., zoodat het tenslotte aan de komst van uitgeweken Hugenoten en van een groot aantal Hollandsche weesmeisjes te danken is, dat de B. omstreeks 1750 een krachtig volk zijn, dat de Hollandsche taal spreekt. De drang naar vrijheid was bij hen zoo groot, dat ze, om zich te kunnen onttrekken aan de hinderlijke bepalingen der Comp., gingen „trekken”, d. w. z. gingen verhuizen naar het N.O. (aanvankelijk tot aan de Groote Vischrivier), waar ze buiten het gebied der Comp. kwamen. Ze hielden zich daar eerst bezig met jacht en veeteelt, maar daarna ook weer met landbouw. Die uitbreiding van hun gebied werd hun gemakkelijk gemaakt door de onderlinge oneenigheid onder de verschillende inboorlingenstammen (in den regel werden de B. geholpen door de Hottentotten). Echter dient ook opgemerkt te worden, dat de B. niet uitermate gehecht zijn aan hun bezittingen, zoodat ze deze zonder tegenzin verlaten, wanneer ze weten, dat ze zich elders vrijer bewegen kunnen. Na 1815 is de Kaapkolonie een Engelsche bezitting; de B. voelen zich op allerlei wijzen gegriefd door de bepalingen der Engelschen (dikwijls zeer terecht), zoodat ze in 1836 de „Groote Trek” gaan ondernemen, waarbij ze zich aan den overkant van de Groote Vischrivier gaan verspreiden en hun woonplaatsen gaan zoeken op het droge hoogland, dat in ’t Noorden overgaat in de Kalahari. Daar ontstaan de Boerenrepublieken Transvaal en OranjeVrijstaat, voor welker geschiedenis verwezen wordt naar Zuid-Afrika. — De B. zijn een krachtig menschenras, dat tot de langste der aarde behoort; ze zijn conservatief en eigenzinnig, maar daarnaast slim en practisch, taai en zelfbewust, kortom in alles het tegendeel van de inboorlingen. Ze verschillen in voorname punten van de Hollanders, waarvan ze toch hoofdzakelijk afstammen, welke verschillen in de eerste plaats zijn ontstaan door den invloed van de natuur.

Het „hooge veld” is droog, onafzienbaar en eentonig; ziedaar de drie dingen, die hen hebben veranderd. De droogheid heeft hen de traditioneele zindelijkheid der Hollanders doen verliezen; het gebrek aan water is het grootste probleem, dat de bewoners van Z. Afrika hebben op te lossen. De onafzienbare vlakte heeft hen tot grootgrondbezitters gemaakt, die honderden H.A. grond bezitten, terwijl de eenzaamheid en eentonigheid hen conservatief maakten en hen deden vasthouden aan het voorvaderlijke orthodoxe geloof. Ook de inrichting van hun woonkamers heeft door het „trekken”, waarbij ze alleen het allemoodigste konden meenemen, de gezelligheid veelal verloren. Overigens moet men zich verwonderen over de snelle aanpassing aan de natuur van het land. Hoewel de B. over ’t geheel een krachtig volk zijn, komen toch hartkwalen veelvuldig onder hen voor, een gevolg van de lichte lucht op het ± 2000 M. hooge Boerenhoogland.

Die hartkwalen brengen op hoogeren leeftijd een eigenaardige corpulentie mee, die voor de meeste oudere B. karakteristiek is. Een en ander wordt misschien nog verergerd door een overmatig gebruik van koffie. Het samenleven met de onderworpen rassen heeft in ’t algemeen demoraliseerend gewerkt, door het overnemen van vele slechte eigenschappen der „Zwarte schepsels”, zooals onzedelijkheid, liegen en bedriegen, maar ook doordat de B. gemakzuchtig werden: de Kaffers moeten voor hen het werk doen. Wanneer we daarmee vergelijken den toestand van de Engelsche kolonisten in Australië, dan steekt deze gunstig bij die der B. af, want de Engelschen vonden daar geen inferieur ras en zijn zoodoende geworden tot een krachtig en werkzaam volk. Merkwaardig is het groote geboorteoverschot; families met 10—14 kinderen zijn geen zeldzaamheid, vandaar dan ook de snelle toeneming van het bevolkingscijfer.

Volgens schatting was dit in:

1700— 1.200 Boeren 1744 4.000 „ 1807 27.000 „ 1822 48.000 „ 1904 300.000 „ = 51 % van de geheele bevolking. In de jaren 1891—1904 is, niettegenstaande den oorlog vele slachtoffers eischte, de toeneming buitengewoon groot n.l. 30% van de bevolking. In vergelijking met de Engelschen gaan de B. echter minder snel vooruit dan deze: in 1891 maakten ze 60 % van de bevolking uit, in 1904 nog maar ruim 50%. Het ideaal van iederen Boer is het boerenbedrijf, het bestuur van een groote „plaats” met zijn uitgestrekte landerijen (soms tot 8000 H.A. groot), zijn groote kudden vee, zijn struisvogels en zijn kafferdorpen. — Slechts een derde gedeelte der B. woont in de steden en is in den regel daar in de minderheid. Hun geringe behoeften maken kapitaalvorming mogelijk, zoodat ze een financieel sterke groep vormen en er van financieele afhankelijkheid geen sprake behoeft te zijn. Toch zou er nog heel wat in dien zin te verbeteren zijn, want de handel is nog voor een groot deel in handen van Engelsche opkoopers, die in den regel grove winsten maken. Daarom wordt de beweging om coöperatieve vereenigingen op te richten steeds sterker, terwijl de sterke vermeerdering der Boerenbevolking in de toekomst misschien ten gevolge zal hebben, dat niet allen zich met landbouw kunnen bezighouden.

De hoofdtaal is Nederlandsch, dat zich even-wel sterk gewijzigd heeft. (Zie NEDERLANDSCHE TAAL). Het is de volkstaal, die in de scholen wordt geleerd en in de kerken gepreekt; hieruit blijkt vooral de taaiheid van het ras, dat standgehouden heeft tegenover het gevaar van „verengelscht” te worden. Wel is het Engelsch de handelstaal en wordt het in voorname kringen bij voorkeur gesproken, terwijl men zich er bij het ontwikkelend onderwijs van bedient om later het volgen van de colleges aan de universiteit te Kaapstad mogelijk te maken, maar van een overwicht van het Engelsch is geen sprake; integendeel, dank zij de propaganda van het blad „Ons Land”, is het Hollandsch in den laatsten tijd (vooral na den Jameson Raid 1895) in beteekenis toegenomen. Daarbij komt nog, dat de Kaffers alleen Hollandsch verstaan, zoodat vele Engelschen, die in grooten getale Kaffers in dienst hebben, gedwongen zijn Hollandsch te leeren. Van grooten invloed is ook nog de Bijbel, die veel en dan uitsluitend in het Hollandsch gelezen wordt. Die vasthoudendheid van het ras blijkt behalve uit de taal ook nog uit den godsdienst. Deze komt op enkele kleine wijzigingen na geheel met die van Holland overeen.

Men onderscheidt er: 1) de Kaapsche kerk: algemeen in de Kaapkolonie, gevestigd tegelijk met de nederzetting in 1652; 2) de Nederduitsch Hervormde kerk: alleen in Transvaal, gevestigd sedert ± 1850 op verzoek van de „trekboeren”; 3) de Dopperkerk, de doleerenden. — Ten slotte dient nog gewezen te worden op een beweging, die meer en meer veld wint, n.l. de Afrikaanderbond, in 1880 opgericht door Reitz, president van den Vrijstaat, met het blad „Ons Land” tot orgaan. De bedoeling is: nauwere aaneensluiting van alle Hollanders, die Zuid-Afrika tot hun vaste woonplaats kiezen. De kern van dien bond wordt gevormd door de ontwikkelde B.,die zich bij voorkeur Afrikaanders noemen en bij wie de drang naar vrijheid het grootst is. Hoewel de Engelsche regeering zeer gematigd tegen het overwonnen volk is opgetreden, is de drang naar vrijheid, die al dagteekent uit de dagen der Comp., nog altijd blijven bestaan, waarvan we in den tegenwoordigen wereldoorlog opnieuw een bewijs hebben gekregen. Litteratuur: Van Hamel, Uit het Z. Afrikaansche gemeenebest, Haarlem 1913; Samassa, Das neue Südafrika, Berlijn 1905; Passarge Südafrika, Leipzig 1908; Schanz, Ostu. Südafrika, Berlijn 1902.

< >