Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bloembollen

betekenis & definitie

Bloembollen - de onderaardsche stengelgedeelten der bolgewassen*, meer in ’t bijzonder van die, welke op grooten schaal voor den handel worden gekweekt. Nadat de Hyacint en de Tulp uit Azië en Turkije in de tweede helft der 16e eeuw naar West-Europa waren overgebracht, werden deze, met andere Europeesche en Aziatische bolgewassen, met voorliefde en goed gevolg in Nederland voortgekweekt, zoowel door zaad als vegetatief. Reeds in de eerste jaren der 17e eeuw wedijverden de bloemenliefhebbers om ’t bezit van uitgebreide verzamelingen Tulpenvormen. Hieruit ontwikkelde zich 1634—37 de Tulpenwindhandel*.

De bekendheid, die de Tulpen daardoor in geheel Europa verkregen, heeft ongetwijfeld krachtig medegewerkt om een geregelden handel in b. te doen ontstaan, ofschoon reeds in 1612 Emanuel Sweerts onder den titel Florilegium een plaatwerk van bolgewassen had uitgegeven, die door hem op de Frankfurter mis werden verkocht. — Prijscouranten van Haarlemsche bollenkweekers zijn in Engelsche en Duitsche werken uit ’t begin der 18e eeuw afgedrukt; de b.-export was dus toen reeds een geregeld bedrijf. De kweekerijen waren alle in Haarlem en de naaste omgeving gevestigd. In ’t begin der 19e eeuw begon zich de cultuur reeds tot Leiden en Alkmaar uit te breiden, hoewel nog slechts enkele verspreide kweekers in die streek gevestigd waren, voornamelijk te Uitgeest, Bloemendaal, Overveen, Heemstede, Bennebroek, Hillegom, Lisse, Sassenheim, Noordwijk, Katwijk, Rijnsburg, Oestgeest, Warmond en Wassenaar. Reeds toen werd verzonden naar Frankrijk, Duitschland, Rusland, Engeland, Turkije, Kaap de Goede Hoop en Amerika.

De grofkorrelige zandgrond, het zeeklimaat, de gunstige stand van het grondwater en de jarenlange ervaring der kweekers verzekerden steeds vaster het monopolie der b.-teelt aan Nederland, daar de voorwaarden voor ’t welslagen de cultuur elders niet alle of niet voldoende gevonden worden. Vooral sinds 1880 ontwikkelde de teelt zich snel en krachtig. Het Gedenkboek der Algemeene Vereeniging voor Bloemencultuur (1860—1910) geeft de volgende cijfers: In het laatste vredesjaar (1913) waren deze cijfers resp. 5000 H.A. en ƒ 15.000.000; zelfs gedurende de beide eerste oorlogsjaren (1914 en ’16) is de uitvoer niet afgenomen, ofschoon de financieele uitkomsten bij 1913 belangrijk achterstaan en niet nauwkeurig kunnen worden begroot. De teelt heeft zich thans uitgebreid van Texel tot de Zeeuwsche eilanden, en bereikt hare grootste intensiteit in Hillegom, Lisse en omgeving. Sedert den oorlog is Amerika de grootste afnemer, daarop volgen Engeland (ofschoon in 1916 voor b.-invoer gesloten), Duitschland en Oostenrijk, Scandinavië en Denemarken, Rusland en eindelijk Frankrijk en de Romaansche landen.

Het aantal b.-kweekers, die niet zelven naar ’t buitenland verzenden, bedraagt ongeveer 2000; het aantal exportzaken, tevens zelven groote kweekerijen hebbende, ongeveer 200. Zij zijn in Vereenigingen krachtig georganiseerd. Behalve Tulpen en Hyacinten behooren tot de voornaamste b. van den handel Narcissen, Crocus, Spaansche Iris, Gladiolus, Anemonen en Ranonkels, Lelies, Scilla’s en vele andere. In ’t buitenland worden o.a. de volgende b. geteeld, die in Nederland niet gekweekt kunnen worden: Romeinsche Hyacinten en sommige Narcissen in ’t Zuiden van Frankrijk, Tuberosen in Afrika en Amerika, Lelies in Japan.