Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bladluizen

betekenis & definitie

Bladluizen (Aphididae), insectenfamilie van de orde der Rhynchota* (wantsen), kleine insecten, die in het voorjaar en in den zomer op allerlei planten gevonden worden. Op jonge blaadjes, knoppen of takjes zitten zij, soms in zeer grooten getale, met ingeboorden snuit, onbewegelijk bijeen en berooven de plant van hare sappen, zoodat deze gaat kwijnen of sterven. In de faeces bevindt zich een suikerhoudend vocht, waarop vooral de mieren verlekkerd zijn. Het komt in kleine druppeltjes te voorschijn en wordt dan door de achterste pooten weggeslingerd.

Als nu honderdduizende b. in een boom leven, dan zien, bij eenigszins aanhoudende droogte, de bladeren eruit, alsof zij met een laagje vernis bedekt zijn. Men zegt dan, dat er „honigdauw” of „meeldauw” valt (een dergel. verschijnsel kan ook door een schimmel veroorzaakt woorden). Merkwaardig is de voortplanting dezer dieren; uit eieren, die vóór den winter gelegd zijn, ontstaan in het voorjaar uitsluitend wijfjes, die vleugelloos zijn. Deze zijn reeds na enkele dagen volwassen en brengen, zonder met mannetjes in aanraking te zijn geweest, levende jongen — eveneens — wijfjes voort. Dit gaat den geheelen zomer voort, zoodat het aantal luizen ongehoord groot kan worden. De laatst generatie echter, die in den herfst geboren wordt, bestaat uit gevleugelde mannetjes en wijfjes. Deze paren en de wijfjes leggen eieren, die zulk eene dikke schaal hebben, dat zij den winter kunnen doorbrengen. Een aantal b. zijn zeer schadelijk, b.v. de bloedluis* (Schizoneura lanigera), de rozenluis (Siphonophora rosae), de dennenluis* (Chermes abietis) en de druifluis* (Phylloxera vastatrix).