Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

België

betekenis & definitie

België - koninkrijk in N. W. Europa, oppervl. 29.600 K.M.2, bevolking ± 7.500.000 of bijna 260 per K.M.2Landschapsvormen. B. is een van het Z. O. naar ’t N. W. vrij regelmatig afhellend terrein, en in verband met hoogte en voorkomen, te verdee len in 3 natuurl. landschappen: —1) het hoogste, bergachtige Z. O., het gebied der Ardennen*, dat zich naar ’t N. W. tot aan de Sambre en Maas uitstrekt. Het is een kale, ruwe, gemiddeld 400 M. (in den Barraque Michel 676 M.) hooge hoogvlakte, bestaande uit harde, oude leien, graniet en kalk steen en meest met heide en veen („Hooge Venen”) of soms nog met bosch bedekt. In de beschutte da len, b.v. die der Semoy of Lesse, groeien bosschen of wordt de landbouw beoefend.

Het geheele gebied is arm en dun bevolkt, voor ’t verkeer van weinig be teekenis, daar de dalen nauw en diep zijn. Slechts het dal der Maas* is breed genoeg om een belangrijke verkeersweg, te kunnen zijn. Plet Maasdal is van Mézières tot Namen een diep en schoon doorbre kingsdal, dwars door de Ardennen. Het lengtedal, dat daar door de Sambre en Maas langs de N.zij der Ardennen wordt gevolgd, opent zich voorbij Luik naar ’t N. naar de vlakte. De Maas is door geheel B. bevaarbaar, haar zijrivieren behalve de Sambre echter geen van alle. — 2) Het heuvel land van Midden-België (gemiddeld 160 M. hoog) vormt een breede strook tusschen Maas en Schelde van zeer zachte landschapsvonnen. Een vruchtbare laag diluviale leem, Haspengouwsche klei of Jimon d’Hesbaye” bedekt het grootste deel. Overigens is het geheel de lagere voortzetting der Ardennen; de oude gesteenten, die daar de oppervlakte vormen, vindt men hier op geringe diepte terug. De rijke afwis seling van bebouwde landen, bosch en groene weiden geven dit geheele gebied een bekoorlijk voorkomen. Dit landschap vormt het stroomgebied van de rech terzijriv. van de Schelde, die er in breede dalen door stroomen, b.v. Dender, Senne, Dyle, Nethe.

De N. grens is ongeveer de lijn Kortrijk, Gent, Mechelen, Hasselt, Maastricht. Midden-België is van ouds de breede doorgangsweg tusschen het bergachtige Z. en het lage, vaak moerassige N., ook voor de groote legers: het is het slagveld van Europa. — 3) De Belgische laagvlakte, een deel van de groote Europ. laagvlakte, omvat het geheele N. en W. van het land. Dit gebied helt van ± 60 M. boven de zee naar ’t W., waar de laagste deelen zelfs beneden den zeespiegel liggen. Het hoogst zijn de diluviale zand vlakten der Kempen in Antwerpen en Limburg, een zacht golvend land met bosch en heide. Het W. bevat de alluv. vlakte van de Schelde en haar zij rivieren tusschen breede stroken van diluv. zand en grind, die hier, anders dan in de Kempen, grooten deels voor tuinbouw zijn ontgonnen (b.v. het land van Waes).

Ook heeft betere waterafvoer en in poldering de uitgestrekte venen, moerassen en meren, die vroeger in dit gebied voorkwamen, voor de cul tuur geschikt gemaakt. Naar den zeekant gaat het over in een vruchtbare zeekleivlakte van ingedijkte lage gronden achter de duinen, b.v. het nu geïnun deerde polderland langs den Yser. Een duinenreeks tot 3 K.M. breed en nabij De Panne 32 M. hoog, be schermt de kust. Waar deze ontbreken, zooals over korten afstand bij Heyst, moet een zware dijk ze ver vangen. Tot ver voor de kust,die daardoor zeer moei lijk te naderen is, strekken de zandbanken, de z.g. Vlaamsche banken, zich uit.

Klimaat. Het klimaat van B. komt in ’t grootste deel van ’t land met dat van Nederland overeen. Het is een oceanisch, vochtig en gematigd klimaat, dat bepaald wordt door ’t overheerschen der Z. W.-zeewinden. In ’t Z. O., het hoogere, verder van de zee verwijderde, deel worden de tem peratuursverschillen en de regenval grooter, het weer ruwer en kouder, zoodat ’s winters de sneeuw lang blijft liggen; de lucht is er echter helderder en het is er gezonder dan in het lage, drassige, koortsige W. Het meer continentale karakter van het klimaat in het Z. 0. blijkt ook uit het vallen der meeste regen niet in den herfst (zooals in ’t W.), maar in den zomer. In de dalen komt de invloed der Zuidelijker ligging tot uiting: zoo heeft het dal van de Semoy een warm klimaat met vroeg intredende lente en wordt daarom wel de Belg. Provence genoemd. De gemiddelde jaartemperatuur in B. is 10.6° C.; de regenval neemt naar ’t O. toe van ± 70 c.M. in ’t W. tot 100 a 150 in de hoogste deelen der Arden nen.

Bevolking. De bevolking van B. bestaat uit de Romaansche Walen in ’t Z. O. en de Germaansche Vlamingen in ’t N. W. De grens tusschen deze beide volks- en taalgebieden loopt vrijwel in een rechte lijn van St. Omer in Frankrijk tot de Zuidgrens van NederL Limburg; zoodat Vlaamsch zijn de provinciën O.-en W.-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg, half Brabant, en Fransch: Henegouwen, Luik, Namen, Luxemburg en de andere helft van Brabant. Brussel ligt ten N. van de taalgrens en vormt, voor zoover de bovenstad en de voorstad Ixelles betreft een Waalsch taaleiland in ’t Vlaamsche deel. Hoewel 42 % der bevolking van België de Vlaamsche taal spreekt, was sinds 1830 toch het Fransch, dat door 38% gespro ken wordt, de officieel bevoorrechte taal. Bovendien is het de taal der hoogere standen. Langzaam groeide de steeds scherper wordende taalstrijd. De Vlaamsche beweging, die zich eerst na 1848 begon te organisee ren, had den steun van de Kathol, kerk, die er een reactie in zag tegen het Fransche libertinisme en de Fr. revolutionaire ideeën. Haar eerste succes ten opzichte van de wetgeving behaalde zo in 1873 toen de wet werd aangenomen, dat bij een proces-verbaal de taal van den beschuldigde moet gebruikt wor den.

Geleidelijk is in B. de tweetaligheid tot systeem geworden; sinds 1898 worden alle staatspublicatiën, wetten, enz. in alle deelen van ’t rijk in 2 talen ver kondigd. Duitsch wordt in B. door ± 6 % der be volking gesproken. Dit aantal neemt meer toe dan dat van de andere talen door de groote immigratie van Duitschers, vooral in Vlaamsch B., waar ze in de handelswereld van steeds grooter invloed worden. Het aantal Fr. sprekenden neemt sneller toe dan ’t Vlaamsch. Dit komt doordat het Fr. deel de groote industriegebieden omvat.— Brengt de tweetaligheid verdeeldheid, in kerkel. opzicht is B. één. Zelfs de zeer sterke politieke partij der socialisten, keert zich wel tegen het clericalisme, maar niet tegen de Ka tholieke kerk. Naast de Roomsch-Katholieken zijn er slechts ± 28.000 Protestanten en 13.000 Joden (meest in Brabant en Antwerpen). Het R.-Katholieke B, bestaat uit het aartsbisdom Mechelen en de bis dommen Gent, Brugge, Doornik, Namen en Luik, —Voor lager onderwijs werd eerst in 1914 de leer plicht ingevoerd. Voor hooger onderwijs heeft B. 2 staats(Gent en Luik) en twee vrije universiteiten (Brussel en Leuven); daarbij een staatsveeartsenijsch, te Cureghem—Brussel. 1912—’13 waren er aan deze scholen 8300 studenten, waarvan 34 % voor inge nieur studeerden.

Dan nog 6 handelshoogescholen, een acad. voor schoone kunsten (te Antwerpen), enz, In 1914 waren plannen in voorbereiding om aan de universiteit van Gent het Vlaamsch als officieele taal in te voeren. Door het Duitsch bestuur is nu de uitvoering daarvan ter hand genomen. Over ’t al gemeen is de volksontwikkeling in B. achterlijk. De massa der Belgen kenmerkt zich vaak door een zeke re ruwheid en gebrek aan degelijkheid. Een groot kwaad is in B. de openbare dronkenschap. Bij de ge goede standen treft men daarentegen veel Fr. be schavingen kunstzin aan, waarvan de talrijke oudere en nieuwere bouwwerken en monumenten, waaraan de Belg. steden zoo rijk zijn, een schitterende getui genis afleggen. B. is ondanks de weinig talrijke be volking van het Z. O., met zijn steenigen bodem,en van de schrale Kempen, toch het dichtst bevolkte land van Europa, door de intensieve bebouwing van de vruchtbare heuvellanden in ’t midden en der vlakte in ’t W., door de reusachtige industrie, die haar grondslag vindt in den rijkdom aan kolen en metaal(vooral ijzerertsen van den bodem in ’t midden en door handel en verkeer, die in de Belg, groote steden belangrijke centra heeft. Over de provinciën is de bevolking als volgt verdeeld: Lage bevolkingscijfers vertoonen dus de Ardennen, prov.

Namen en Luxemburg, en Limburg, dat de Kempen omvat. Het hooge getal voor Brabant komt door de hoofdstad Brussel. De 4 grootste steden: Brussel, Antwerpen, Luik en Gent, bevatten samen 1/5 van de geheele bevolk, van B. In de laatste 60 jaar is de bevolk, van die steden verdubbeld, zoo als trouwens de bevolk, van geheel B. een sterke toename vertoont. In 1831 woonden er 3.786.000 menschen, in 1882 : 6.620.000, in 1912: 7.671.000. Het geboortecijfer is gunstig: ± 23 geboorten per jaar per 1000 inw. Het is het hoogst in de landelijke Vlaamsche gewesten: Limburg, W. Vlaanderen; het laagst in de Waalsche mijnbouw- en industrieprov.: Luik, Henegouwen, Namen, zooals blijkt uit de vol gende tabel: Voortbrengselen. Bodemgesteldheid en klimaat der Ardennen laten geen intensieve cultuur toe. Men vindt er schrale weiden en eenigen ver bouw van haver. Kleine landstadjes zijn er de centra van het geringe binnenverkeer en marktplaatsjes voor de omgeving.

De schoone dalen van de Maas (Dinant), Lette (grot van Han) en Semoy (Bouillon) trekken geen onbelangrijk vreemdelingenverkeer. Het vruchtbare heuvelland bevat naast uitstekende veelanden, b.v. het land van Herve, dat boter en kaas levert, zeer productieve tarwe- en beetwortel velden (Haspengouw). Wat de Belg. vlakte betreft, levert het Kempenland weinig op: hout uit de den nenaanplantingen, terwijl hier en daar echter door kunstmatige bevloeiïng grote gebieden in cultuur zijn gebracht (b.v. het Hageland in Brabant). De vruchtbaarste deelen van de vlakte zijn langs de rivieren, die er breede stroken van rivierklei hebben afgezet. Zoo heeft het land van Aalst een rijke afwisseling van weiden, velden met graan en kool zaad en moestuinen; bovenal is er echter veel hop bouw. Ook de zandbodem van Vlaanderen, die er het grootste oppervlak inneemt, is door zorgvuldige cultuur tot tuinland gemaakt; het land van Waes, vroeger zandig en moerassig, is nu vooral een land van vruchtboomen. Bijna uitsluitend veeteelt heeft het, om zijn kaas en boter bekende, Veume-ambacht, d.i., het polderland tusschen den Yser en de zee. Over ’t geheel staat de land- en tuinbouw vooraan: bouwland 42,6 %, weiden 27,2 %, bosch 17,7 %, onproductief 11,5%. Van de landbouwproducten staan in hoeveelheid vooraan de beetwortelen, dan aardappels, rogge, gerst en tarwe, alles echter ver beneden de behoeften, zoodat nog moet worden ingevoerd; alleen de beetworteloogst maakt een belangr. suikeruitvoer mogelijk. De opbrengst van hout (Ardennen) is ook ver beneden de behoefte. Het vlas levert groote oogsten.—Wat de veeteelt be treft, vindt men het meest rundvee in O.-Vlaande ren; paarden in Henegouwen en Brabant.

Alom ver spreid is de varkensteelt. In Vlaanderen teelt men konijnen en in de Kempen bijen.—Tusschen het heuvelland en de Ardennen; in ’t W. (de Borinage) in ’t eerste, in ’t O. (Luik) in ’t laatste overgrijpend, strekken zich de Belg. kolenvelden uit. Hier zou zich in den tijd van het Carboon de moerassige oever strook van ’t vasteland hebben bevonden. De tropi sche vegetatie daarlangs heeft de grondstof geleverd voor de rijke kolenbeddingen. De mijnbouw levert bovenal kolen (Henegouwen, Namen, Luik), ijzer erts (in dezelfde provincies en Luxemburg); zink blende, galmei en loodglans; marmer, bouw- en straatsteenen; porcelein. — B. is een industriestaat van den eersten rang. In het Luiksche voeden de kolen en het ijzererts de industrie van Luik (o. a. geweren), Seraing (ijzersmelterijen) en Verviers (la ken). De gunstige ligging van dit industriegebied ten opzichte van het internat. verkeer, heeft meegewerkt tot de dichte opeenhooping van bevolking. Bijna even belangrijk en grooter van oppervlak is het industrie centrum van Henegouwen (Borinage) tusschen Ber gen en Charleroi.

De kolenmijnen reiken er tot 1600 M. diep en vormen den grondslag voor ijzersmelterij en, glasindustrie, enz. In het laagland staat de tex tielindustrie vooraan. De grondslag van de nijverheid van Vlaanderen (laken in Gent, kant en linnen in Gent, Brugge en Yperen, terwijl ook de kantindustrie van Brussel en Mechelen beroemd is) berust op de goedkoopte van de arbeidskrachten. Deze industrie ën zijn grootendeels huisindustrie, waaraan de boe renbevolking ook deelneemt; daar heerscht geen welvaart. Antwerpen* heeft als havenstad o.a. rietsuikerraffinaderijen; is echter veel minder fa brieksdan handelsstad. — Voor een land met zulk een uitgebreide industrie( is de tegenw. Belg. arbeids wetg. over het geheel onvoldoende te noemen.

Nog wordt veel gebruik gemaakt van vrouwen- en kin derarbeid (van deze laatste zelfs in de mijnen). Ook is voor de veiligheid van den arbeider tegen ongeval len, die hem bij ’t bedrijf kunnen treffen, te weinig zorg gedragen. Het aantal ongevallen in de verschil lende industrieën in B. is dan ook onrustbarend hoog. Ook is er weinig zorg voor de gezondheid van den arbeider; vooral in het mijnbedrijf laat de toe stand veel te wenschen over; zelfs badgelegenheden zijn daar zeldzaam. De arbeiders der industriegewesten, Henegouwen en Luik, zoeken hun belangen te behartigen bovenal in socialistische organisaties; in de landelijke gewesten (vooral de Vlaamsche) in Kath. vereenigingen.

Handel en verkeer De handel en het ver keer in B. zijn zeer belangrijk door de groote hoe veelheid en verscheidenheid van producten en de gunstige ligging voor het transitoverkeer ten opzich te van de aangrenzende staten en het bezit van de groote zeehaven Antwerpen en de kleinere haven van Ostende. B. is voor ’t verkeer toegerust met goed be vaarbare rivieren, kanalen en bovenal met een uiterst dicht spoorwegnet, het dichtste in Europa. De weg langs de Sambre en Maas vormt de kortste verbin ding tusschen Parijs en Keulen. De spoorwegver binding Ostende-Mechelen-Luik-Keulen-Berlijn is de snelste verbinding tusschen Engeland en Duitsch land (postdienst, concurreerende met dien over Vlis singen). De spoorweg Amsterdam-Rotterdam-Ant werpen-Brussel-Parijs is de belangrijkste internat. N.—Z.-verbinding. Dienen deze wegen bovenal het personen- en postverkeer, het groote goederenver keer richt zich grootendeels op de haven van Ant werpen*, dat de in- en uitvoerplaats is voor een ach terland, dat ver over de Belg. grenzen reikt. Voor de voornaamste productiegebieden zijn bevaarbare waterwegen gemaakt. De Sambre-Maas is door groo te stuwwerken genormaliseerd.

Van Charleroi gaat een kanaal (hoewel slechts 2 M. diep) naar Brussel, terwijl Bergen een kanaalverbinding met het be vaarbare deel der Schelde heeft. De Schelde en haar zijrivieren zijn door haar gering verval en grooten waterrijkdom over grooten afstand bevaarbaar, vooral nu ze kunstmatig op voldoende diepte worden gehouden. Zij vormen in hoofdzaak een systeem van vier evenw. goede waterwegen: Lys, Schelde boven Gent, Dender en Senne, waarvan de beide eerste zoo wel in B. als in Frankrijk weer door kanalen zijn verbonden; ze hebben bovendien verbinding met het Fransche net van waterwegen. De beneden Schelde, vormt vanaf Gent de dwarsverbinding; tot de sluizen van het gekanalis. gedeelte bij Gent loopt de vloed in de rivier op. Van af Brussel gaat een voor schepen van 6.5 M. diepgang bruikbaar kanaal naar Antwerpen (grootendeels langs de Senne tot Boom aan de Rupel). Het Luiksche ge bied heeft ook kanaalverbinding over Maastricht met Antwerpen (Kempenkanaal), hoewel deze ver binding niet voor groot verkeer bruikbaar is.

Rich ten deze verbindingen zich op Antwerpen, Gent heeft eigen verbindingen met de zee door middel van het kan. van Temeuzen en dat over Brugge naar Zeebrugge en Ostende. De gekanal. Yser dient meer voor afwatering van de lage polderlanden dan voor verkeer. De overzeesche handel wordt slechts voor een klein gedeelte door Belgen gedreven, de Belg. reederij is vrij onbeteekenend, slechts 8 % der sche pen, die Antwerpen aandoen, varen onder Belg. vlag. De doorvoerhandel is bijna 1/4 van den gehee len buitenlandschen handel van B. De voornaamste producten van invoer zijn: graan, meel, hout, wol, vlas, enz.; de voornaamste uitvoerartikelen: ijzer, staal, machines, enz. De waarde van in- en uitvoer was in mill. guldens:

De verhouding tusschen in- en uitvoer was in 1910 en 1912 wat betreft den eigen handel: Het meeste handelsverkeer heeft B. met Duitsch land, Frankrijk, Engeland en Nederland. Hier vol gen eenige cijfers voor 1912 in mill. guldens: Ten behoeve van internat, handel en verkeer is B. sinds 1865 aangesloten bij de Lat. muntunie*, met de franc als standaardmunt. B. heeft verder het metrisch systeem van maten en gewichten.

Bestuur. De regeeringsvorm van B. is de grondwettel. vertegenwoordigende en erfel. mo narchie. De grondwet van 7 Februari 1831 waar borgt gelijkheid van alle Belgen voor de wet, vrijheid van godsdienst, recht van vereeniging en vergade ring, vrijheid van onderwijs, drukpers, enz. In 1893 werd de grondwet herzien en het algem. meerv. kiesrecht met evenr. vertegenwoordiging inge voerd. Iedere Belg, die 21 jaar oud is, heeft een stem voor de Kamer, doch ontwikkeling, fortuin en stand kunnen nog twee bijkomende stemmen geven; niemand kan meer dan 3 stemmen uitbren gen. Om kiesrecht voor den Senaat en de gemeente te hebben moet men 30 jaar oud zijn. De Kamer van Volksvertegenw. en de Senaat vormen de wetg. macht.

De koning staat aan het hoofd der uitv. macht; wetten en besluiten moeten door den be treffenden minister, die de volle verantwoordelijk heid ervoor draagt, mede worden onderteekend. Het getal leden van de Kamer van Volksvertegenw. wordt door de wet bepaald. Op 40.000 inwoners heeft men 1 afgevaardigde. Thans is hun getal 186, volgens de wet van 2 Mei 1912. Op 80.000 in woners heeft men 1 lid voor den Senaat. Boven dien kiezen de Provinc. raden senatoren, nl. pro vincies van minder dan 600.000 inwoners kiezen twee; provincies met een bevolking van 600.000 tot 1.000.000 drie en die met een bevolking van meer dan 1.000.000 kiezen 4 senatoren. Het aantal leden van den Senaat is nu 120, waarvan 27 provin ciale Senatoren. — Zeer groote macht en zelfstan digheid is toegekend aan de besturen van provin cies en gemeenten.

Staatsfinanciën. De gewone en buiten gewone Staatsontvangsten beliepen:

in 1900 fr. 642.778.104; in 1911 fr. 815.404.779. De uitgaven bedroegen in dezelfde jaren: in 1900 fr. 574.168.192; in 1911 fr. 810.926.435. De staats schuld in 1900: fr. 2.708.549.161; in 1912: fr. 4.092.119.238.

Leger. Door de Legerwet van 18 Nov. 1909 werd in België, na langen strijd tusschen de cleric. meerderheid en de liber. minderheid in de Kamer van Afgev., eindelijk de door het Belg. volk be geerde en door het leger zoo zeer gewenschte be slissing genomen: afschaffing der plaatsvervan ging en invoering van den persoonlijken dienstSlicht. De sinds dien tot stand gekomen wet van 9 Aug. 1913 handhaafde deze beginselen, waar door de grond werd gelegd voor eene aanzienlijke verbetering van de Belg. weermacht. Ingevolge de wet van 30 Aug. 1913 bestaat in B. feitelijk al gemeene weerplicht. Elk jongeling moet zich laten inschrijven in het jaar, waarin hij zijn 19e levens jaar heeft bereikt; de wet kent echter vele gevallen van vrijstelling. De bij de Wet van 1909 vastge stelde vredessterkte van 42.800 man werd in 1913 afgeschaft. Het in te lijven recrutencontingent wordt elk jaar vastgesteld, doch moet minstens 49% van de ingeschrevenen bedragen, afgeschei den van de in het leger tredende vrijwilligers. De diensttijd duurt 13 jaar, waarvan 8 jaar in het leger en 6 jaar in de reserve. De eerste-oefeningstijd duurt onafgebroken 16 maanden voor de onbereden wapens, 24 maanden bij de caval. en rijdende artill. en 21 maanden bij de veld-artill.

Alle mannen, welke niet in het leger hebben gediend, zijn van hun 21e tot hun 50e jaar dienstplichtig in de bur gerwacht, met een jaarl. oefentijd van 3 a 10 dagen. De Legerwet van 30 Aug. ging gepaard met eene reorganisatie van het leger, ingevolge welke het leger op voet van oorlog zou bestaan uit: 1) het Algemeen hoofdkwartier; 2) het Veldleger, be staande uit: a. Hoofdkwartier, b. 6 Divisiën, c. 1 Cavalerie-Divisie; 3) bezettingstroepen: a. voor de stellingen van Namen en Luik, b. voor de stel ling van Antwerpen. Totaal zou het Belg. Veld leger tellen: 40 reg. inf., 117 batterijen (a 4 stukken) veld-artill., 12 reg. cavalerie, 6 bat. veldpioniers en de noodige hulpdiensten en treinen. De totale sterkte zou dan bedragen: 360.000 man. De we reldoorlog heeft het Belg. leger echter te midden van zijne reorganisatie, welke eerst in 1918 vol tooid kon zijn, overvallen. In den morgen van 6 Aug. 1914, nadat het leger volledig op voet van oorlog was gebracht en zijne concentratie was af geloopen, bedroeg de totale sterkte slechts 117.000 man; bovendien hadden zich 18.000 vrijwilligers aangemeld, welke echter eerst geoefend moesten worden, vóór zij bij het leger konden worden inge deeld. Nadat de overblijfselen van het Belg. leger (82.000 man, waarvan 48.000 man inf.), achter de IJser waren teruggetrokken en in het laatst van Oct. 1914 de slag aan de IJser had plaats gehad, waarbij de Belgen hunne posities konden behou den, schijnt eene reorganisatie van het leger te heb ben plaats gevonden. j Bezittingen: Moresnet*, 3.3 K.M.*, 3000 inw., tusschen België en Duitschland ten Z. W. van Aken, staat onder Belg. en Pruis, bestuur. Belgisch Congo* is de voorheen onafhanke lijke Congostaat, waarvan koning Leopold II souve rein was; in 1908 werd hij door B. geannexeerd. De kolonie heeft een oppervlakte van 2.383.000 K.M.2 met 20 mill. inwoners, waarvan 2600 Europeanen.

Geschiedenis. De oudste berichten om trent B. zijn afkomstig van C. Julius Caesar, die in de eerste eeuw v. C. B. onderwierp. De bevol king was van Keltischen oorsprong, hoewel vol gens hun eigen zeggen een deel er van van Germa nen afstamde, die over den Rijn getrokken waren. Sedert Keizer Augustus was B. een deel van de Rom. prov. Belgica*. In de 5e en 6e eeuw werd dit gebied veroverd en bezet door de Germaansche Franken, die echter in het Zuidelijk deel van B. geromaniseerd zijn, zooals de daar heerschende Fransche taal be wijst. Bij het verdrag van Verdun, 843, viel de landstreek, die thans den naam draagt van West Vlaanderen, met Artois aan Karei den Kale toe; het overige deel van Gallia Belgica werd ingelijfd bij het rijk van Lotharius. Ook laatstgenoemde deelde zijn rijk onder zijn zonen; na den dood van een dezer, Lotharius II, kwam diens gebied (Lotharin gen en Friesland) ingevolge het verdrag van Meer sen, 870, aan Duitschland en bleef daarvan, met een korte onderbreking van 911—924, deel uit maken. Na het verval van het rijk der Karolingers, tot aan het einde der 11de eeuw, breidde het leen wezen zich steeds meer uit en vormden zich allerlei hertogdommen en graafschappen. Het graafschap Vlaanderen was daaronder door zijn handel en nijverheid weldra het rijkste en daardoor het machtigste gewest en wist in een langen strijd zijn zelfstandigheid tegen den Franschen invloed te handhaven, meermalen tegen de inzichten en wenschen zijner graven.

Vlaanderen kwam na het uitsterven van de mannelijke linie van het Vlaam sche gravengeslacht aan het Huis van Bourgondië (1384), dat van 1406—1473 door huwelijk, erfenis, aankoop en verdrag bijna alle andere omliggende ge westen onder zijne heerschappij bracht, nadat reeds in 1288 de Hertog van Brabant door de vereeniging van Limburg met zijn gebied den grond voor een meer uitgebreide heerschappij had gelegd. De Bour gondische vorsten wilden een machtigen tusschen staat tusschen Frankrijk en Duitschland stichten, terwijl hun binnenlandsch bestuur er steeds op berekend was den demokratischen geest der rijke en machtige steden te bestrijden. De zoon van Philips den Goede, Karek de Stoute, voegde het gewest Gel derland bij zijn gebied, doch viel in den strijd met de vrijheidlievende Zwitsers en Lotharingers (1477), zijn landen nalatende aan zijne dochter Maria, die Bourgondië aan Frankrijk verloor, terwijl haar overig gebied, waaronder de Nederlanden, door haar huwelijk met Maximiliaan I, aan het huis Oostenrijk kwam. Zijn kleinzoon, Karel V, geb. te Gent, ver eenigde alle Noord- en Zuid-Ned. gewesten tot één rijk en stelde hierover een landvoogdes, zijn zuster Maria, Koningin-weduwe van Hongarije, aan; het karakter zijner landgenooten kennende, viel het hem niet moeilijk, zich populair te maken. Na Karels af stand (1555) vielen de gezamenlijke Nederlanden met Spanje aan zijn zoon Philips II toe, die door zijn vurigen ijver voor het Katholicisme en zijn absolutis tisch optreden den 80-jarigen oorlog deed ontstaan, die eindigde met den vrede van Munster, waarbij de Noordelijke Nederlanden onafhankelijk werden verklaard, terwijl de Zuidelijke onder Spaansch bewind en Katholiek bleven (zie NEDERLAND Geschiedenis). In de oorlogen der 17e eeuw, die Frankrijk voerde tegen Spanje, onze Republiek of tegen een coalitie van verschillende landen, zoo als in den 9-jarigen oorlog, stonden de Spaansche Nederlanden voortdurend aan de aanvallen van het eerste land bloot. Bij den vrede van de Pyre neën in 1659 kwamen het graafschap Artois en de steden Gravelines, Bourbourg en Saint-Venant in Vlaanderen, Landrecies, Avesnes en le Quesnoi in Henegouwen, Philippeville en Mariembourg in Namen, en Montmédy in Luxemburg aan Frank rijk; nieuwe veroveringen van Frankrijk, bij den vrede van Aken in 1668 erkend, ontnamen aan Bel gië de steden Lille, Charleroi, Oudenaarde, Kort rijk, Doornik, Binche, Ath, Douai, Fumes en Ber gues. Bij den vrede van Nijmegen in 1678 moest Frankrijk deze steden gedeeltelijk weer teruggeven, maar kreeg er Valenciennes, Nieuwpoort, Cambrai, St.-Omer, Yperen, Charlemont enz. voor terug, van welk gebied bij den vrede van Rijswijk in 1697 weer een gedeelte aan B. werd afgestaan.

On dertusschen was de vroeger uitgebreide handel van Zuid-Nederland overgegaan op Noord-Nederland; pogingen om de welvaart in België te doen herleven (o. a. door nieuwe tolwetten, aanleg van kanalen, enz.) bleven door den langdurigen Spaanschen suc cessie-oorlog (slagen bij Ramillies, Oudenaarde en Malplaquet) zonder gevolg. Bij den vrede van Utrecht in 1713 kwam B. aan Oostenrijk, dat bij het zoogenaamde Barrière-tractaat aan onze Repu bliek moest toestaan, een aantal steden aan de Zuidelijke grens bezet te houden, terwijl de Zuidelijke Nederlanden een jaarlijksch subsidie van f 1.260.000 aan onze Republiek moesten betalen voor ’t onderhoud der garnizoenen in die steden; de Schelde bleef gesloten. De vestiging van ’t Oos tenrijksche bestuur ging met allerlei binnenland sche onlusten gepaard, o. a. het oproer der gilden te Brussel onder leiding van Anneessens. In den Oostenrijkschen successie-oorlog veroverden de Franschen bijna geheel B., dat eerst bij den vrede van Aken in 1748 weer in het bezit van Oosten rijk kwam. Onder het bestuur van Karel van Lo tharingen (1748—1780), zwager van Maria The resia, werd veel voor den wederopbloei van handel en industrie gedaan; de havens van Ostende en Nieuwpoort werden verbeterd, terwijl hooge in voerrechten voor waren uit Engeland, Frankrijk en onze Republiek werden geheven, zoodat dan ook van 1771—1780 een tijdelijke opbloei der Bel gische industrie valt waar te nemen. Keizer Josef II, een der „verlichte despoten”, wilde in de Zuidelijke Nederlanden, evenals hij in Oostenrijk gedaan had, grondige hervormingen op ’t gebied van bestuur, godsdienst, onderwijs, rechtswezen, enz. invoeren, waarmede hij beoogde meer centralisatie in de re geering te brengen en in ’t algemeen een moderner en verlichter bestuur in te voeren, om hierdoor den vroegeren bloei van deze gewesten te doen herleven. Zijne groote fout was evenwel, dat hij hierbij niet lette op de talrijke beschreven en onbeschreven privilegiën der inwoners, waaraan dezen zeer ge hecht waren, en dat hij daarenboven zijne beslui ten liet ten uitvoer brengen door den voor deze taak niet berekenden graaf van Starhemberg. Jo sef begon met hervormingen in godsdienst en onderwijs: de tolerantie-edicten van 1781 en 1782 verleenden aan de dissenters, onder zeker voorbe houd, vrije uitoefening van hun godsdienst, hoe wel de Katholieke godsdienst staats-godsdienst bleef, en toelating tot alle openbare ambten en tot de gilden; vele kloosters werden opgeheven, het beroep op den Paus voor dispensatie bij huwelijken werd verboden, de beslissing in huwelijkszaken aan de bisschoppen ontnomen, evenals het afkondigen van herderlijke brieven niet mocht plaats hebben, wanneer die niet eerst door de regeering goedgekeurd waren, verder werd vermindering van ’t aantal processies gelast, enz. Het belangrijkste was echter, dat hij in 1786 aan de Hoogeschool te Leuven, die onder de leiding van den aartsbisschop van Meche len stond, het uitsluitend recht ontnam, om geeste lijken op te leiden, en nevens haar twee staats-se minaries oprichtte, het „Collegium philosophicum” te Leuven en een ander te Luxemburg, waar alle toekomstige wereldlijke en reguliere geestelijken min stens vijf jaren hun theologische opleiding moesten ontvangen; de leeraren waren door de regeering aan gestelde Duitschers, die de leerstellingen en ’t kerke Ujk recht niet volgens de besluiten van ’t concilie van Trente, maar volgens die van vroegere con cilies onderwezen.

In 1787 werd het geheele rechts wezen hervormd: alle rechtbanken, behalve de mi litaire, werden opgeheven, waarvoor 64 recht banken van eerste instantie in de plaats kwa men, waarover weer twee Hoven van Appel en een opperste Gerechtshof stonden. Hiermede werd een einde gemaakt aan een rechtspraak, die overal ver schillend was geweest. Wat het landsbestuur be treft, werden de drie Raden van Bestuur door één Raad vervangen en werd het land in 9 districten verdeeld, die door intendanten bestuurd werden. Josefs pogingen om in Ostende eene 0. I. handels compagnie te stichten en om de Schelde geopend te krijgen, mislukten door de tegenwerking onzer Repu bliek, waardoor er een oogenblik oorlog dreigde, maar door tusschenkomst van Frankrijk werd in 1785 het verdrag van Fontainebleau gesloten, waarbij het Barrière-tractaat werd opgeheven, Vlaanderen zijn grenzen van 1664 kreeg, onze Republiek f 9.500.000 aan Josef betaalde, maar de Schelde ge sloten bleef. Door al de genoemde nieuwe maatrege len ontstond groote ontevredenheid onder de bevol king; de burgers in de voornaamste steden wapen den zich en dienden ernstige klachten in bij de Sta ten der verschillende provinciën. Dit verontrustte den hertog van Saksen-Teschen, gouverneur der oproerige gewesten, die daarenboven Josefs in zichten niet deelde, zóózeer, dat hij voorloopig de hervormingen uitstelde. Door deze weinig krach tige houding breidde de opstand zich nog verder uit. Josef trachtte eerst door onderhandelen tijd te winnen, daar hij vlak voor een oorlog met Turkije stond. Het herstel der vroegere instellingen werd toegestaan, maar de hervormingen op godsdienstig gebied bleven gehandhaafd.

De opstand bereikte zijn hoogtepunt, toen in 1789 de Staten van Hene gouwen en Brabant weigerden de voorgestelde ver andering in ’t belastingstelsel in te voeren, waarop zij in Juni ontbonden werden. In Oct. werden de Oostenrijksche troepen door de opstandelingen bij Turnhout verslagen; in Jan. 1790 verklaarden hierop de Staten-Generaal der oproerige gewesten zich onafhankelijk, en stichtten eene federalisti sche republiek. Josef II stierf in Febr. 1790, nog voordat hij eene expeditie tegen B. had kunnen uitzenden. Het kostte zijn opvolger Leo pold II niet veel moeite den opstand te dempen, want tusschen de aristocratisch-nationale partij onder V. d. Noot en de democratische partij onder Vonck, die tijdelijk samengewerkt hadden om de Oostenrijkers te verdrijven, ontstond spoedig groote oneenigheid. In het geheim trad de aristocratie dan ook reeds in den zomer van 1790 met Leopold II in onderhandeling en verbond zich mede te werken om B. weder aan Oostenrijk te brengen. Bovendien vorderden Engeland, de Republiek en Pruisen het herstel der Oostenrijksche heerschappij in B., zoodat hier de strijd der partijen in een burgerkrijg dreigde te zullen overslaan. In Juli reeds hadden Oostenrijk, Engeland, de Republiek en Pruisen op een te Reichenbach gehouden congres besloten, in B. den ouden staat van zaken te herstellen. Den Belgen werd nu een korte termijn, waarbinnen zij zich vrijwillig onderwerpen konden, gesteld; toen deze termijn verloopen was, rukte in Nov. 1790 een Oostenrijksch leger van de zijde van Luxemburg B. binnen, dat weldra het geheele land had bezet. Van der Noot en de andere hoofden der republiek namen de vlucht; vele misnoegden weken uit naar Frankrijk.

Een congres te ’s-Gravenhage verze kerde Leopold II het bezit van B., 10 Dec. 1790. Terstond na de onderwerping der Belgen brachten de keizerlijke troepen een twist in het toen tot Duitschland behoorende bisdom Luik ten gunste van den bisschop tot een einde. De rust was echter van korten duur; in Oct. 1792 viel een Fransch leger onder Dumouriez B. binnen; het Oostenrijksche leger werd bij Jemappes, 6 Nov. 1792, geheel verslagen; Luik werd in dezelfde maand nog bezet; in Dec. waren de Franschen meester van geheel B., waarop zich terstond een zwerm fortuinzoekers over het land verspreidde, die als ware roovers te werk gingen; de woeste Ronsin werd tot militair commissaris benoemd; wel werden de Franschen na Dumouriez’ nederlaag tegen de Oostenrijkers bij Neerwinden, 18 Mrt. 1793, weder teruggedrongen, waarop aartshertog Karel zich als landvoogd weder aan het hoofd der zaken stelde, doch de overwonnenen keerden wel dra terug en de slag bij Fleurus leverde België opnieuw aan de Franschen over. Pichegru trok 9 Juli 1794 Brussel binnen en aan de Oostenrijksche heerschappij in B. was voor goed een einde ge maakt, daar het land nu bij Frankrijk werd ingelijfd, dat het in negen departementen verdeelde. De vrede van Campo-Formio en later die van Lunéville be vestigden deze inlijving. B. deelde nu tot den val van Napoleon geheel het lot van Frankrijk en werd op elk gebied als een deel van dat rijk georganiseerd. Bij den eersten vrede van Parijs, 30 Mei 1814, wer den Nederland en B., nadat laatstgenoemd land nog een korten tijd door een Oostenrijkschen gou verneur-generaal, baron Vincent, bestuurd was, met elkander vereenigd en onder prins Willem Frederik van Oranje-Nassau gesteld, die 23 Maart 1816, den titel van Koning der Nederlanden aan nam, waarna de zaken van het nieuwe koninklijk bij het verdrag van Londen, 19 Mei 1816, en door het Weener Congres verder werden geregeld. 24 Aug. 1816 werd de voor Noord- en Zuid-Neder land geldige nieuwe grondwet afgekondigd en 21 Sept. werd Koning Willem I te Brussel gehuldigd. Weldra werd echter de toestand tusschen beide deelen van het koninkrijk zeer gespannen (zie over dit tijdvak NEDERLAND-Geschiedenis); de regee ring zag zich gedwarsboomd door een ultramon taansche en een liberale meerderheid en, toen deze zich in 1828 vereenigden, werd de toestand on houdbaar. De ontevredenheid was reeds zeer hoog gestegen, toen het bekend worden van de Juli revolutie te Parijs den opstand in B. deed uit barsten. 26 Aug. 1830 werden te Brussel de druk kerij van den journalist Libry-Bagnano, die in zijn courant steeds de regeering verdedigd had, de woningen van den minister van justitie Van Man nen en van het hoofd der politie enz. door het oproerige volk verwoest; om verder geweld tegen te gaan werd een burgerwacht opgericht. Te Brussel nam eene door Ch. Rogier opgerichte „réunion centrale” de voorloopige regeering in handen, ter wijl de opstand ook te Luik, Brugge, Namen enz. uitbrak.

De door Koning Willem I gezonden troe pen moesten na eene reeks barricaden-gevechten (2329 Sept.) Brussel weder ontruimen en trok ken naar de Nederlandsche grens terug, terwijl ondertusschen de kroonprins te Antwerpen met de opstandelingen onderhandelingen voerde, die op niets uitliepen. Koning Willem wendde zich nu met een verzoek om bemiddeling tot de mogend heden, die toen juist te Londen confereerden over de te nemen maatregelen ten opzichte van Grie kenland. Eene wapenschorsing werd door hen af gekondigd, die echter door den aanval der opstan delingen op Antwerpen en het daarop gevolgde bombardement dier stad door Chassé (27 Oct.) verbroken werd. Door dit bombardement werd men in B. zóó verbitterd, dat bette Brussel vergaderde Na tionale Congres 18 Nov. de onafhankelijkheids verklaring uitsprak, met eeuwige uitsluiting van den troon van het huis van Oranje; tot regent werd voorloopig Surlet de Chokier benoemd. De confe rentie te Londen keurde deze maatregelen goed en vaardigde 22 Jan. 1831 twee protocollen uit om trent de voorwaarden der scheiding. Koning Wil lem I aanvaardde deze voorwaarden, die echter door de Belgen verworpen en hierop door de mo gendheden nog aanzienlijk te hunner gunste ge wijzigd werden; in dezen vorm zijn zij bekend ge worden als de 18 artikelen. Nu weigerde Willem I weer deze artikelen te teekenen, hoewel door den invloed der Engelsche diplomatie prins Leopold van Saksen-Coburg 4 Juli tot Koning van België was uitgeroepen. 1 Augustus rukten de Nederland sche troepen B. weer binnen en begon de Tien daagsche Veldtocht, waarin de Belgen overal ver slagen werden en zelfs Brussel bezet zou zijn, wan neer niet een Fransch leger onder maarschalk Gérard gereed had gestaan om de Belgen te helpen. Het Nederl. leger trok daarom 13 Aug. weer af, terwijl de onderhandelingen te Londen heropend werden. 15 Oct. legde de Londensche conferentie beiden par tijen de eindregeling voor, in 24 artikelen vervat, die ditmaal iets ten gunste van Nederland waren gewijzigd.

B. nam deze regeling aan, maar Nederland niet, waarop Frankrijk en Engeland besloten dit laatste land te dwingen om de 24 artikelen te aan vaarden. Een Engelsche vloot blokkeerde de Ne derlandsche kust en een Fransch leger onder Gé rard nam 24 Dec. na eene dappere verdediging de citadel van Antwerpen in. 27 Dec. trok het Fran sche leger echter weer terug en begonnen nogmaals de onderhandelingen; toen deze wederom niet tot eene definitieve beslissing leidden, riepen de mo gendheden hunne afgevaardigden terug. 19 April 1839 werd eindelijk het verdrag der 24 artikelen door Nederland, B. en de mogendheden onderteekend, met nog enkele finantieele veranderingen, die gunstig voor B. waren (zie uitvoeriger NEDERLAND-Ge schiedenis). In B. breidde de industrie zich inmid dels snel uit; 1 Mei 1834 werd een spoorwegwet af gekondigd; 5 Mei 1836 werd het baanvak Meche len—Brussel, de eerste spoorlijn op het vasteland van Europa en de eerste lijn onder staatsexploita tie in Europa, geopend. Onder de regeering van Leopold I (1831—1866) kwam B. tot voorspoed en I bloei. Geheel doordrongen van den constitutionee len regeeringsvorm, wist de Koning, in weerwil van de geschillen tusschen de clericale en liberale elemen ten en de elkaar snel opvolgende ministeries, den binnenlandschen vrede te bewaren, de welvaart te bevorderen en het aanzien van zijn land naar buiten te verhoogen. In 1842 werd eene samenzwe ring van Orangisten tegen den staat ontdekt, geleid door de generaals Vandermeer en VanderSmissen. 5 Nov. 1842 werd het verdrag met Nederland defi nitief bekrachtigd; 29 Juli 1846 kwam een handels verdrag met ons land tot stand. In het revolu tiejaar 1848 was in B. een liberaal ministerie aan ’t roer, waarvan de bovengenoemde Rogier en Frère-Orban de voornaamste leden waren. Ook hier waren vele misnoegden en de koning verklaar de in den ministerraad, bereid te zijn de kroon ter beschikking der natie te stellen; toen dit bekend werd gemaakt, volgden overal demonstraties ten gunste der monarchie.

Enkele hervormingen, o. a. de afschaffing van het dagbladzegel, werden toen ingevoerd. De staatsgreep van prins Napoleon, den president der Fransche Republiek, van 2 Dec. 1861, die een groot aantal Fransche uitge wekenen op Belgischen bodem bracht, had ernstige verwikkelingen met Frankrijk tengevolge, vooral naar aanleiding van allerlei anti-Bonapartische bladen, die door de uitgewekenen van uit B. in Frankrijk werden ingevoerd. In 1866 hadden ter gelegenheid van het 26-jarig regeeringsjubileum van Leopold I groote feestelijkheden plaats. In 1863 wer den de bij den vrede met Nederland overeengekomen Scheldetollen afgekocht; België nam van de over eengekomen afkoopsom het derde deel (36.278.666 francs) op zich, terwijl de overige zeevarende mo gendheden samen de rest betaalden. Leopold I stierf 10 Dec. 1866 en werd opgevolgd door zijn zoon Leopold II, die, evenals zijn vader na 1847 deed, zijne ministeries samenstelde volgens de meerderheid in de Kamer. Daar de liberalen in twee partijen gesplitst waren, die der doctrinairen (gematigden) en der radicalen, die alleen tegen de ultramontanen samengingen, maar overigens ieder een eigen program hadden, moesten zij van 1870—1878 voor de Katholieken het veld ruimen. In 1878 kwam echter weer een liberaal ministerie onder leiding van Frère-Orban aan ’t bewind; een der eerste daden van dit ministerie was het uit vaardigen van een vrijzinnige schoolwet, die de volksscholen onttrok aan de leiding der geestelijk heid en ze onder staatstoezicht stelde, hetgeen eene hevige beroering onder de Katholieken teweeg bracht. In 1884 kregen de clericalen echter weer de leiding; het ministerie-Beemaert stelde de gehate schoolwet van 1879 dadelijk buiten wer king en vaardigde eene nieuwe uit, die vele staatsscholen ophief en scholen onder geestelijke leiding tot staatsscholen verklaarde. Gedurende den Fransch-Duitschen oorlog bleef B. geheel neu traal.

Het aanbod van den ketellapper Duchesne uit Seraing, om den Duitschen rijkskanselier Von Bismarck te vermoorden, had eene wisseling van nota’s tusschen de Duitsche en de Belgische regeering tengevolge, welke laatste daarop in haar wetboek van strafrecht een artikel opnam, dat het aanbod om misdaden te begaan, waarop dood straf of dwangarbeid stond, strafbaar stelde (7 Juli 1876). In 1886 werd Leopold II door de volks vertegenwoordiging gemachtigd den titel van Sou verein van den Congostaat te voeren. In Maart 1886 kwam het in de industrieele centra, zooals te Luik en Charleroi, door den treurigen toestand onder de arbeiders tot verschillende werkstakin gen en oproeren, die door de militairen onderdrukt werden. De regeering vaardigde nu een drietal wet ten uit, die een scheidsgerecht voor arbeiders en werkgevers instelden en verder over het arbeids loon handelden. Ook de 18 Juli 1887 bekrachtigde belastingwet op den invoer van geslacht vee, de zgn. Hongerwet (Loi famine), had ernstige ongere geldheden tengevolge. Dec. 1888 werd een door den Antwerpschen afgevaardigde Cooremans in gediend wetsontwerp aangaande een ruimer gebruik van de Vlaamsche taal bij het rechtswezen aangeno men. In Oct. 1891 hield de arbeiderspartij (parti ouvrier), die algemeen stemrecht verlangde, groote betoogingen ten gunste eener grondwetsherziening, die in 1892 plaats had.

Toen echter de nieuwgekozen Kamer 4 April 1893 het wetsontwerp op het al gemeen stemrecht verwierp, kondigde de arbeiders partij eene algemeene werkstaking af, tengevolge waarvan 18 April het algemeen kiesrecht op den leeftijd van 25 jaren, in den vorm van het meervou dig stemrecht, werd aangenomen. Het gevolg was een sterk aangroeien van de clericale en de sociaal democratische partij, zoodat de liberalen in 1898 nog slechts 12 zetels in de Kamer hadden. De partij der christen-democraten, onder leiding van den pastoor Daens, scheidde zich in dezen tijd van de clericale partij af. 1 Aug. 1899 trad het ultramontaansche ministerie Vandenpeereboom na zwaren strijd af; het nieuwe ministerie De Smet—de Nayer vaardig de nu eene nieuwe kieswet uit (stelsel van evenre dige vertegenwoordiging). 15 Sept. 1895 werd eene nieuwe schoolwet aangenomen, waarbij het gods dienstonderwijs onder geestelijk toezicht weder als een verplicht leervak bij het openbaar onderwijs werd ingevoerd. Een hevige strijd ontstond ook over de legerhervorming, maar de algemeene en persoonlijke dienstplicht werd niet ingevoerd, om dat de meeste partijen hiertegen waren; wel werd in 1897 eene burgermilitie opgericht. 16 April 1898 werd de Vlaamsche taal wettelijk gelijkgesteld met de Fransche; dit was een der hoofdresultaten der „Vlaamsche Beweging”, waartoe door J. F. Willems de stoot is gegeven. De Taal- en Letter kundige Congressen, in 1849 te Gent begonnen en daarna afwisselend in ons land en in B. gehou den, zijn een uitvloeisel hiervan. Bij de Vredescon ferentie in Den Haag in 1899 werd B. door den oud-minister Beernaert vertegenwoordigd; het verdrag betreffende de beslechting van internatio nale geschillen door middel van scheidsgerechten en andere besluiten werden ook door dit land ge teekend. De Congo-kwestie bracht veel beroering teweeg. Aan deze kolonie werd in 1890 door den Belgischen staat 25 millioen francs geleend, waar voor Koning Leopold bij testament zijn souverei niteitsrecht aan B. vermaakte.

Toen echter de finantiën van den Congostaat in een treurigen toe stand waren geraakt, rees de vraag, of men deze kolonie bij B. zou inlijven of niet. Tot inlijving werd niet besloten, omdat men dan verwikkelin gen met Engeland en Duitschland vreesde (1895); de Koning bleef souverein van den Onafhankelijken Congostaat, en B. schonk de in 1890 geleende sommen kwijt (1901). In 1908 werd ten slotte de Congostaat een Belgische Kolonie. De twee vraagstukken, die in ’t begin der 20ste eeuw het politieke leven in B. beheerschten, waren uitbrei ding van het leger en van het standpunt der sociaal democraten afschaffing van het meervoudig kies recht (zie boven). 2 Aug. 1914 stelde Duitschland aan B. een ultimatum, waarin de vrije doortocht door dit land voor het Duitsche leger, dat tegen Frankrijk wilde oprukken, geëischt werd, niettegenstaande Pruisen ook een der onderteekenaars was van het verdrag van 1889 tusschen de groote Europeesche mogendheden, dat de eeuwige neutraliteit van B. vaststelde. Op de weigering der Belgische regee ring verklaarde Duitschland aan B. den oorlog en rukten de Duitsche troepen dit land binnen. Na eene heldhaftige verdediging was het Belgische le ger genoodzaakt achter de IJser-linie te wijken.

Op het oogenblik (Sept. 1916) is geheel B., behalve een klein gedeelte ten W. van de User, door de Duitschers bezet; gouverneur-generaal is generaal Von Bissing. De Belgische regeering heeft haar zetel opgeslagen te Hâvre in Frankrijk. De tegen woordige Koning Albert volgde 23 Dec. 1909 zijn oom Leopold II op; geb. 6 April 1875, huwde hij 2 Oct. 1900 met Elisabeth, hertogin in Beieren, uit welk huwelijk 2 zoons en een dochter geboren werden.

Litteratuur. I. Aardrijkskunde: Patria Bel gica, Encyclopédie nationale, 3 dln. 1873 — 75; O. Ghislain, Géographie industrielle et commerciale de la Belgique, Brux. 1903; E. Prost, La Belgique, agricole, industrielle et commerciale, Liège et Pa ris 1904; A. Jourdain et L. von Stalle, Dictionnaire encyclopédique de géographie de Belgique. Brux 1905 vlg.; F. Kraentzel et l’Abbé P. Mahy, Géogra phie de la Belgique et du Congo à l’usage de l’en seignement moyen et normal, Brux. 1909; B. See bohm Rowntree, Land and Labour, lessons from Belgium, London 1910; H. Charriaut, La Belgi que moderne, Paris 1910; J. Lewinski, L’Evolu tion industrielle de la Belgique, Brux. et Leipz. 1911; Notre Pays—Ons Land, Werk door de regeering uitgegeven in 1915; Annuaire statistique de la Belgique et du Congo Belge, officieele jaar lijksche publicatie. — II Geschiedenis: Namêche et Balan, Cours d’histoire nationale (1853—1894, 32 dln., loopend tot 1815); Gatti de Gamond, His toire de Belgique (3e druk 1880); Moke, Histoire de Belgique (7de druk, voortgezet door E. Hubert, 1881); Poullet, Histoire politique interne de la Bel gique (1882—1892, 2 dln.); Juste, Histoire de Bel gique (3 dln. 8ste dr., 1894); Pirenne, Histoire de Belgique (1903, tôt 1648 loopend); D’Awans en Lameere, Histoire de Belgique (1900 vlg.). Afzon derlijke tijdvakken: P. Fredericq, Essai sur le rôle politique et social des ducs de Bourgogne dans les Pays-Bas (1875), De Nederlanden onder Keizer Karel V (1885), Geschiedenis der Inquisitie in de Nederlanden (1892—1897, 2 dln.), Onze historische volksliederen van vóór de godsdienstige beroerten der 16de eeuw (1894) enz.; Gachard, Correspon dance de Philippe II sur les affaires des Pays-Bas (1848—1862, 5 dln.), Correspondance de Margueri te d’Autriche avec Philippe II (1867—1887, 3 dln.) enz.; Kervijn de Lettenhove, Relations politiques des Pays-Bas et de l’Angleterre sous le règne de Philippe II (1882—1892, 10 dln.) enz. ; v. Zeisz berg, Zwei Jahre belg. Geschichte 1791, 1792, (1891), B. unter der Statthalterschaft Erzher zog Karls 1793, 1794 (1893—1894); Lanzac de Laborie, La domination française en Belgique 1796—1814 (1896); Balan, La Belgique sous l’em pire et la défaite de Waterloo 1804—1816 (1894), Soixante-dix ans d’histoire contemporaine de Bel gique 1816—1884 (4de druk 1894); Juste, Les fon dateurs de la monarchie belge (1866 —82, 27 dln.), La révolution belge de 1830 d’après des documents inédits (1872), Histoire du congrès national de Belgique (2e druk 1880) ; Nothomb, Essai histori que et politique sur la révolution belge (4de druk 1876); Thonissen, La Belgique sous le règne de Léopold I (2de druk 1862); L. Hymans, Histoire parlementaire de la Belgique 1831—1880 (6 dln. 1878—80, voortgezet door P. Hymans en Del croix, 1881 vlg.); Pirenne, Bibliographie de l’his-toire de Belgique (2de druk 1902); Tijdschrift: „Archives beiges” (1899 vlg.).

< >