Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Baardwerk

betekenis & definitie

Baardwerk - Op de bovenrivieren worden de kribben gebouwd van een samenstel van wiepen* en rijshout, gevuld met zand. Daartoe worden eerst wiepen onderling verbonden en door middel van staken aan den oever vastgelegd; hierover komt een laag rijshout en voor afdekking weer een rooster van wiepen, welke aan de onderste wiepen verbonden worden. Wiepen en rijshout drijven met de losse einden op het water. Als nu de rijslaag met zand bestort wordt, zinkt deze en drukt tegen het talud der rivier aan.

Op de wiepen, welke nog ten deele zijn blijven drijven, wordt dan weer een nieuwe rijslaag gelegd, welke weer wordt afgedekt door wiepen en daarna weer beballast, zoodat ze onder een zekere helling tegen de vorige laag zinkt. Een dergelijke rijslaag met wiepen noemt men een uitschot. B. nu is een aaneenschakeling van dergelijke uitschotten. Het ontvangt zijn vorm door de wijze, waarop de wiepen worden uitgelegd, de lengte van elk uitschot is gewoonlijk 7 M. Door zoo uitschot na uitschot van bepaalde breedte te doen zinken, verkrijgt men een krib. Een dergelijke krib noemt men dan geconstrueerd als baardwerk; de werkzaamheid zelf noemt men het baarden. Bij het baarden maakt men gebruik van een plank (baardplank) om op de drijvende rijsmaterialen te kunnen loopen.

B. is goedkooper, dan het daarmee verwante zinkwerk. Het kan alleen bij een eenigszins constanten waterstand worden gelegd, dus niet daar, waar de invloed van eb en vloed merkbaar is, omdat het op den waterspiegel wordt gemaakt en aan de landzijde vast zit, Baardwerk wordt gewoon met zand beballast; langs de buitenzijden van elke baardlaag wordt echter een gangboord gezet, dat met puin wordt volgestort. Men kan baardwerk aanleggen tot 20 à 30 cM. boven den waterspiegel. Moet de krib nog hooger in deze constructie opgebouwd worden, dan verhoogt men ze verder in den droge door baardlagen, zijnde lagen rijshout met de bleeseinden naar buiten, aan de buitenkanten afgesloten door tuinen en daartusschen gevuld met puin en zand. Een dergelijke baardlaag in den droge wordt ongeveer 30 cM.

dik. Sommigen noemen de uitschotten ook wel baardlagen, zoodat het baardwerk dan door baardlagen wordt samengesteld. De baarden of bleeseinden van het rijshout in b. steken steeds aan alle zijden naar buiten. Men moet het b. zoodanig met zand bestorten, dat zich later in de krib geen holten bevinden en ook moet er niet een teveel aan rijshout ingebracht worden, aangezien dit vergaat en dan tot verzakkingen aanleiding geeft.