Antipater - 1) v. Tarsus (2e eeuw v. C.) Stoïsch wijsgeer. — 2) v. Tyrus (1e eeuwv. C.), bevriend met den jongen Cato, eveneens Stoicus.
3) geb. omstreeks 400 v. C., een der trouwste vrienden en bekwaamste veldheeren van Philippus van Macedonië, in wien ook Alexander toonde het grootste vertrouwen te stellen door hem, bij zijn tocht naar Perzië, als stadhouder van Macedonië en beschermer van Griekenland achter te laten. In die betrekking dempte hij een opstand in Thracië, sloeg de Spartanen en hunne bondgenooten, welke zich aan de Macedonische heerschappij zochten te onttrekken, bij Megalopŏlis in 330 v. C. en bevestigde daardoor de heerschappij over Griekenland. Hij hield dit gewichtig bestuur gedurende Alexanders afwezigheid, totdat deze in 323, door de onophoudelijk klachten zijner moeder met wantrouwen tegen A. vervuld, hem naar Azië tot zich riep. Daar echter Alexander, nog voor dat bevel ten uitvoer was gebracht, kwam te sterven, bleef A. ook gedurende het regentschap van Perdiccas in Europa en sloeg de Grieken, die na Alexanders dood opnieuw de wapenen hadden opgevat, bij Lamia in 322, waarbij Craterus, zijn schoonzoon hem hulp verleende. Toen bij de spoedig daarop uitgebroken twisten om den troon, Perdiccas naar de regeering streefde, verbond A. zich met Antigonus, Craterus en Ptolemaeus tegen hem en stak met een leger over den Hellespont.
Craterus sneuvelde in een veldslag tegen Eumenes, Perdiccas werd door zijn eigen troepen vermoord en Antipater tot rijksbestuurder benoemd. Na een opstand van het leger bedwongen en verschillende zaken, de Aziatische provinciën betreffende, geregeld te hebben, keerde hij in 320, na eerst door Eumenes met een aanval bedreigd te zijn, ongehinderd naar Macedonië terug; hij stierf reeds het volgend jaar, 319 v, C.; op zijn sterfbed benoemde hij den grijzen Polysperchon, een oud en beproefd veldheer van Philippus en Alexander, tot zijn opvolger, met voorbijgaan van zijn trotschen en heftigen zoon Cassander. — 4) Kleinzoon van den vorigen, zoon van Cassander en Thessalonica, bezoedelde zich door moedermoord en werd met zijn broeder Alexander, die hem den troon betwistte, dien hij in 296 v. C. bestegen had, door Demetrius Poliorcetes gedood in 292 v. C. — 5) Vader van Herōdes den Groote, werd in 47 v. C. door Caesar tot procurator van Judaea aangesteld en stierf in 43 v. C. aan vergif, — 6) Oudste zoon van Herodes den Groote bij diens eerste vrouw Doris. Hij viel in ongenade, toen zijne moeder door Herodes wegens Mariamne was verstooten. Herodes riep hem weldra terug, toen zijne andere zonen Alexander en Aristobūlus een samenzwering tegen hem hadden gesmeed, maar liet hem, toen ook hij zijn vader beklaagde, in 4 v. C. onthoofden.
7) L. Caelius, Rom. geschiedschrijver, tijdgenoot der Gracchen. Hij was bevriend met Laelis, aan wien hij zijne geschiedenis (Annales) van den 2den Punischen oorlog opdroeg. Hij was de leermeester van den grooten redenaar L. Crassus en zou de eerste zijn geweest onder de Rom. historici, die meer aandacht schonk aan den vorm.