Alfonso - Een vijftal Koningen van het voormalig koninkrijk Aragon droegen dezen naam:
Alfonso I, El Batallador, Koning van Aragon en van Navarre, 1104—1134, en als Alfonso VII tevens Koning van Castilië en Leon; hij was de zoon en opvolger van Sancho I Ramirez; zijn gemalin, koningin Urraca, dochter van Alfonso VI van Castilië, van wie hij gescheiden was, werkte hem tegen, toen hij, bij den dood zijns schoonvaders (1109) zich in bezit van het koninkrijk Castilië wilde stellen. Gelukkiger was hij in zijn optreden tegen de Mooren; hij ontnam dezen verschillende belangrijke punten, o.a. in 1118 Saragossa, waar hij zijn residentie vestigde; zijn nederlaag voor Fraga kostte hem door verdriet erover het leven, 1134.
Alfonso II, Koning van Aragon, 1162—1196; hij veroverde Roussillon en Béarn, en voerde langen tijd oorlog tegen de graven van Toulouse om het bezit van Provence; hij beschermde en beoefende vlijtig de schoone kunsten; men telt hem onder de troubadours.
Alfonso III, Koning van Aragon, 1285—1291, zoon van Pedro III; in 1285 maakte hij zich ten koste van zijn oom meester van het vorstendom Majorca; in 1286 deed hij een vruchtelooze poging, om zijn broeder op den troon van Sicilië te plaatsen.
Alfonso IV, de Zachtmoedige, Koning van Aragon, 1327—1336; met Genua voerde hij oorlog om het bezit van Sardinië, dat hij verwierf; door het schenken van een jaargeld uit 's rijks schatkist aan don Ferdinand, geb. uit zijn tweede huwelijk met Leonora van Castilië, lokte hij een revolutie uit; aan het hoofd van den opstand stond zijn oudste zoon, don Pedro. — Alfonso V, Koning van Aragon, 1416—1458, Napels en Sicilië (als zoodanig A. I); hij ontving den bijnaam van „de Grootmoedige”, omdat hij bij zijn troonsbestijging een document, de namen van alle hem vijandige Grandes bevattende, vernietigde. Reeds door den dood zijns vaders in het bezit van Sicilië bracht hij ook Zuidelijk Italië onder den scepter van Aragon. In 1420 viel hij Corsica aan, doch begaf zich het volgende jaar naar Napels, gehoor gevende aan de bede van Koningin Johanna II, om haar bijstand te verleenen tegen Lodewijk III van Anjou. Gedurende eenigen tijd verheugde hij zich in de gunst dezer vorstin, totdat hij een harer gunstelingen, Caraccioli, die zich hem vijandig betoonde, gevangen zette, waarop Johanna II zich verklaarde voor A.’s mededinger, Lodewijk van Anjou, tegen wien zij zijn hulp ingeroepen had. Bij haar dood in 1435 besloot A. aanspraak op het koninkrijk Napels te doen gelden; René van Anjou, na den dood van Lodewijk door Johanna tot haar opvolger benoemd, weerstond hem echter, gesteund door Rome en Genua, uier vloot de zijne vernielde, waarbij hij in handen zijner vijanden viel, die hem ter beschikking stelden van Hertog Philips Visconti van Milaan; deze schonk hem echter de vrijheid en verbond zich zelfs met hem.
Na een langdurigen oorlog in de Abruzzen gelukte het A. eindelijk zijn vijand René ten onder te brengen. In triomf trok hij Napels binnen (1443), bevestigde zijn macht en zocht uit de wanorde, ontsproten uit de onwaardige regeering van Johanna II, een geordenden staat te voorschijn te roepen. Hij stierf te Napels, 1458, terwijl zijn troepen Genua belegerden. A. heeft op wetenschappelijk gebied zich verdienstelijk gemaakt door het opnemen aan zijn schitterend hof te Napels van na 1453 uit Konstantinopel gevluchte Grieksche geleerden.