Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Alberdingk thijm (josephus albertus)

betekenis & definitie

Alberdingk thijm (josephus albertus) - geb. 1820 te Amsterdam, en gest. aldaar 1889, oorspronkelijk in den handel werkzaam, werd in 1863 eigenaar van de uitgeversfirma C. L. van Langenhuysen „in den berg Thabor” op het Singel te Amsterdam. Ook nadat hij in 1876 tot hoogleeraar in de aesthetiek en kunstgeschiedenis aan de Akademie van Beeldende Kunsten was benoemd, hield hij de hoofdleiding der uitgeverszaak tot zijn dood in handen en heeft ook op deze wijze zijn reeds in 1842 voorgenomen levensdoel „de reconstructie der Nederlandsche geschiedenis en letteren van een Katholiek standpunt” krachtig bevorderd. Als kunstenaar heeft Thijm zich zelf moeten vormen. Hij vereerde Bilderdijk als zijn leermeester in de poëzie, en deelde Potgieters liefde voor de 17de eeuw.

Gaarne vervulde Thijm, die zich „catholique avant tout” noemde, Potgieters opdracht om als romanticus vooral ons Katholiek verleden te schilderen. De Middeleeuwen had hij allereerst Kef om het geloof, in de 17de eeuw trok zijn hart naar den Roomschen Vondel en diens Katholieke tijdgenooten. Zijn verhalen, en opstellen over kunst (De H. Linie, 1858), tooneel en historie verschenen meerendeels in den Volksalmanak voor Nederlandsche Katholieken (1862—1889), dien hij, aanvankelijk met Van Nouhuys, redigeerde; daaruit werden ze overgedrukt onder den titel Verspreide Verhalen in Proza. Daarnaast had hij sedert 1855 een eigen tijdschrift De Dietsche Warande, waarvan hij tot 1886 redacteur was. Van 1843—1850 had hij anoniem De Spectator geredigeerd voor kunst- en tooneelkritiek. Zijn ernstige artikelen schreef hij onder eigen naam, de meer losse onder den schuilnaam Pauwels Foreestier. Hij schreef: Karolingsche Verhalen (1851), Portretten van Joost van den Vondel (1876), een verzameling van Vondelverhalen, die gaandeweg in den Volksalmanak voor Nederlandsche Katholieken, in De Gids en Katholieke Illustratie verschenen waren. Als dichter gaf A. T. uit de bundels Viooltjens (1844), Legenden en Fantaiziën (1847), Palet en Harp, Romantisch dichtwerk in vaerzen en proza (1848), Het Voorgeborchte en andere Gedichten (1853); ook schreef hij berijmde verhalen vol fijnen geest, als De Klok van Delft en Huibert de smid. Voorts novellen o.a.: De organist van den Dom (1848), Geertruida van Oosten (1863), Hooft en Vondel huwelijksbezorgers (1879).

Een volledige Thijm-uitgave, waarin naast het novellistische, het dicht- en tooneelwerk, ook de kunstbeschouwende opstellen, de historische en biografische geschriften worden opgenomen, heeft J. F. M. Sterck in bewerking. Hiervan verschenen bij Mart. Nijhoff en C. L. van Langenhuysen onder den titel Alberdingk Thijm, Werken, deel IV, IX, X, XI, XIV. In 1894 verschenen zijn Verspreide gedichten, verzameld door J. F. M. Sterk. Maria Viola bezorgde J. A. Alberdingk Thijm, Bloemlezing uil zijn verhalend proza, met inleiding (Nederlandsche Bibliotheek, no. LXVI).

< >