Aesopus - 1) Grieksch fabeldichter, van wiens levensomstandigheden niets vaststaat. Uit de weinige gegevens heeft de monnik Maximus Planudes te Konstantinopel in de 14de eeuw een waren roman gefabriceerd. Hij zou uit Phrygië afkomstig zijn en tijdens Solon (6de eeuw v. C.) hebben geleefd. Verder deelt Herodotus mede, dat hij als slaaf verscheidene heeren heeft gehad en eindelijk is vrijgelaten, dat hij op zijne reizen bij Croesus, koning van Lydië, gekomen is, door dezen naar Delphi gezonden en daar wegens godslastering van een rots is gestort; lateren voegen daaraan toe, dat hij een mismaakte grappenmaker is geweest.
Hij heeft de fabel het eerst als een zelfstandig letterkundig genre behandeld. Zijne fabelen waren in proza: volgens Plato heeft Socrates er in de gevangenis eenigen in metrischen vorm gegoten. Zij zijn gemeengoed voor alle tijden geworden. Demetrius Phalereus (300 v. C.) heeft de eerste verzameling laten aanleggen, dan Babrius tijdens Augustus in 10 deelen in choliamben, die later weer in proza zijn opgelost, en Phaedrus, tezelfder tijd levende, in het Latijn.
2) Clodius, grootste Rom. treurspelacteur (tragoedus), tijdgenoot en vriend van Cicero, die van zijn omgang veel partij trok voor zijn uiterlijke voordracht. Zelfs Pompeius vereerde hem met zijn vriendschap en hij verwierf zich door zijn kunst een groot vermogen. In 55 v. C. trad hij hoogbejaard bij de inwijding van den door Pompeius gebouwden schouwburg voor het laatst op.