Wat is de betekenis van Gemeengoed?

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gemeengoed

s.n., mienguod (it), mandeguod (it).

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gemeengoed

o. gemeengoederen (1 goed, dat aan allen, ieder in 't bijzonder, toebehoort; 2 van denkbeelden enz.: algemeen verspreid): 1. lucht is gemeengoed; 2. dat idee is gemeengoed geworden.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gemeengoed

o. (-eren) 1. goed dat aan allen toebehoort: lucht en zonneschijn zijn -eren. 2. iets wat algemeen verspreid is : dat denkbeeld is geworden.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

gemeengoed

o., goed dat aan allen toebehoort; m.n. gezegd van denkbeelden enz. die algemeen verspreid zijn: iets tot maken.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Gemeengoed

GEMEENGOED, o. gemeen goed, goed dat aan allen toebehoort; inz. van denkbeelden enz. die algemeen zijn verspreid.

2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)