Abdoer-Rahma - emir van Afghanistan, geb. omstreeks 1840, onderscheidde zich reeds als jongeling bij verschillende krijgstochten onder de regeering van zijn grootvader Dost Mohammed. Deze werd echter bij zijn dood 1863 niet door A’s vader Afdal, maar door zijn oom Sjer Ali opgevolgd. Gedurende diens regeering — hij stierf 1879 — leefde A. geruimen tijd (1869—1880) in ballingschap, maar na diens dood bood Sir Lepel Griffin den troon van Afghanistan, met uitzondering van Kandahar, aan Abdoer-Rahman aan (1880). In het volgende jaar verkreeg hij echter ook Kandahar, in 1896 ook Kafiristan.
Hij had echter herhaaldelijk met gevaarlijke opstanden van Afghaansche en Mongoolsche stammen te strijden en ontwikkelde groot diplomatisch talent om de onafhankelijkheid van zijn land tegenover Engeland en Rusland te verzekeren. Hij liet, toen hij 1 Oct. 1901 stierf, een autobiographie na, die door Sultan Mohammed Khan in het Engelsch vertaald is (Life of Abdur Rahman, London 1900). Vg. nog: S. Wheeler, The Amir Abdur Rahman. (Londen 1895).