Mohammed - (Arab.), de Geprezene, met den toenaam Aboel Kasim ibn Abdallah, de stichter van den naar hem genoemden godsdienst, omstreeks 570 te Mekka geboren, was de zoon van Abdallah en Amina, werd jong wees, waarna hij eerst bij zijn grootvader Abd al-Mottalib en vervolgens bij zijn oom Aboe-Talib kwam. Ofschoon gesproten uit den aanzienlijken stam der Koraisjiten, had zijn vader hem geen vermogen nagelaten, zoodat hij op zijn 25ste jaar in dienst trad bij een rijke koopmansweduwe Khadidja, met wie hij later, ofschoon zij 15 jaar ouder was, in het huwelijk trad. Van de kinderen, uit dezen echt geboren, bereikte slechts één dochter, Fatima, den volwassen leeftijd. Deze werd de echtgenoote van M.’s neef Ali, zoon van Aboe-Talib, en kreeg een groote nakomelingschap. (Zie ALIDEN).
In zijn veertigste jaar trad M. in het openbaar als Godgezant op en ontving hij zijn eerste openbaring, die in de eerste verzen van Koran 96 vervat is. Aanvankelijk richtte hij zich alleen tot zijn huisgenooten en vrienden. Khadidja, Ali, Zeid, een van M.’s slaven, en de latere khalief Aboe Bekr waren zijn eerste aanhangers. Onder zijn verdere verwanten vond hij er, die hem bespotten, zooals Aboe Lahab en de kleine door hem gevormde gemeente leed zelfs vervolging van de zijde der Koraisjiten, zoodat sommigen naar Abessinië uitweken. Hij zelf genoot de bescherming van zijn oom Aboe-Talib en van de overige Hasjemieten, die daarom door de Koraisjiten in den ban verklaard werden. Evenwel die ban werd spoedig opgeheven en nieuwe bekeeringen volgden, o. a. van den lateren khalief Omar en van Hamza. Toch bleef de gemeente klein en een poging van M. in de naburige stad Taïf den Islam te prediken, had geen beter succes. Inmiddels knoopte hij verbindingen aan met de pelgrims, die jaarlijks naar Mekka ter bedevaart kwamen en vond steun bij de Khazradjiten van Medina.
Daardoor kwam hij tot het besluit derwaarts te verhuizen (Hidjra 622), gevolgd door zijn getrouwe aanhangers de Moehadjirs. In Medina aangekomen stichtte hij aldaar de eerste moskee en trachtte een broederschap te vestigen tusschen de Moehadjirs en zijn Medinensische helpers, de Ansar, die gezamenlijk als de kerkvaders van den Islam kunnen beschouwd worden. Moeilijkheid leverde echter de verhouding tot de vele Joden in Medina, die M. voor zijn godsdienst dacht te winnen, maar die zich voor het meerendeel daarvan afwendden. Daardoor eerst kwam hij er toe afwijkende religieuse instellingen in het leven te roepen en bepalingen te geven omtrent de dagelijksche godsdienstoefening, het vasten, de aalmoezen en den pelgrimstocht, zooals die in hoofdzaak in den Islam tot op heden worden in acht genomen. (Zie ISLAM). Een Arabische gemeenschap zonder rooftochten tegen naburige stammen is ondenkbaar en zoo kwam dan ook M. er toe deze toe te staan, waaronder vooral de handelskaravanen der Mekkanen te lijden hadden. Zelfs ging M. zoover den oorlog, die weldra tot een heiligen oorlog verklaard werd, in de heilige maanden, waarin de Arabieren zich daarvan plachten te onthouden, voor geoorloofd te verklaren. Togen de Mekkanen bevocht hij een overwinning bij Badr 624, maar leed daarentegen in het volgende jaar een nederlaag bij Ohod. Een belegering van Medina door de Koraisjiten, in verband met enkele andere Arabische stammen, liep echter op niets uit en het aanzien en de macht van M. steeg intusschen door de onderwerping der Joodsche stammen in de buurt der stad woonachtig.
Weldra kwam het tot een wapenstilstand met de Mekkanen, den zoogenaamdcn vrede van Hodeibia, waarbij aan M. toegestaan werd in het volgende jaar met de zijnen naar Mekka ter bedevaart te komen en alle vijandelijkheden zouden ophouden. De bedevaart had inderdaad plaats en werd weldra gevolgd door de verovering van Mekka, toen een schending van de bepalingen van Hodeibia aan M. een geschikt voorwendsel gaf om de vijandelijkheden te hervatten. Eenmaal heer van Mekka geworden, had M. slechts af te wachten, dat zich geheel Arabië aan hem onderwierp, wat dan ook geschiedde, daar de verschillende stammen door gezantschappen naar Medina hun onderwerping kwamen aanbieden. Zoo was de boetprediker van Mekka het hoofd eener machtige theocratie geworden, die weldra haar heerschappij tot ver buiten Arabië zoude uitstrekken. Toch bleef M. een eenvoudige levenswijze voeren, behalve dat hij na den dood van Khadidja achtereenvolgens vele vrouwen nam, hetgeen echter zijn tijdgenooten niet hinderde. Hij overleed in den zomer van 632 zonder eenige beschikking gemaakt te hebben omtrent den persoon, die na hem de geloovigen zoude voorgaan. Zijn lijk werd in zijn woning bij de moskee van Medina begraven, die daarom door de meeste bedevaartgangers na Mekka wordt bezocht. (Zie ook KORAN).