m. (-s),
1. zitplaats, stoel; gestoelte; troon;
2. aanduiding van een waardigheid: de pauselijke, de bisschoppelijke bekleden, paus, bisschop zijn; een — in het bestuur hebben, lid daarvan (kunnen) zijn; plaats als afgevaardigde of als minister: zijn — ter beschikking stellen, zijn mandaat neerleggen;
3. (fig.) verblijfplaats van een vorst of ander voornaam persoon; plaats waar iets gevestigd is: de der regering.