o. (-s),
1. college van personen dat de uitgebrachte stemmen opneemt, m.n. van een kiesdistrict; 2. plaats waar een stemming gehouden wordt (e) .
(e) In Nederland moet in elk stemdistrict een stembureau zijn. De leden daarvan worden benoemd door burgemeester en wethouders, terwijl de burgemeester voorzitter is van het eerste (of enige) stembureau in een gemeente. Voor verkiezingen voor Tweede Kamer en Pronvinciale Staten is in elke kieskring een hoofdstembureau met als voorzitter de burgemeester van de gemeente waarin dit is gevestigd. De leden worden benoemd door de minister van Binnenlandse Zaken (resp. Gedeputeerde Staten). Voor elke verkiezing is er een centraal stembureau, dat tot taak heeft de officiële uitslag vast te stellen; voor verkiezingen voor de Tweede Kamer is dat de Kiesraad, voor die voor Provinciale Staten en gemeenteraad het hoofdstembureau.
In België moet in iedere gemeente tenminste één stembureau worden ingericht. De stembureaus zijn gegroepeerd in een kieskanton ter vaststelling van de uitslag en bestaan uit een voorzitter, vier bijzitters (met vier plaatsvervangers) en een secretaris. Het eerste stembureau wordt voorgezeten door de ondervoorzitter van de rechtbank van eerste aanleg dan wel door een vrederechter. Deze wijst de voorzitters van de andere stembureaus aan; de voorzitter van ieder stembureau zijn bijzitters en de secretaris. In België is de taak van het stembureau alleen het in ontvangst nemen van de stemmen.