Amerikaans toneelschrijver, *16 oktober 1888 te New York, ♱27 november 1953 te Boston. O’Neill werd rooms-katholiek opgevoed (een achtergrond die in diverse stukken merkbaar is) en studeerde een jaar aan de Princeton-universiteit (1906), waarna hij ging varen. Hij kreeg in 1913 tuberculose en begon in het sanatorium de opgedane indrukken en ervaringen te verwerken in korte toneelstukken die aanvankelijk meer een bepaalde sfeer opriepen dan dat zij een dramatische handeling inhielden. In 1914 sloot hij zich aan bij de ’47 Workshop aan de Harvard-universiteit en twee jaar later zocht hij contact met een enthousiaste nieuwe toneelgroep, de Provincentown Players, die vernieuwing van het Amerikaanse toneel nastreefde en alle korte stukken van O’Neill op haar repertoire plaatste. In 1920 schreef hij zijn grote drama, Beyond the horizon, gevolgd door een groot aantal andere stukken. O’Neill heeft bijna alleen een serieuze Amerikaanse theatertraditie opgebouwd. In zijn beginperiode werkte hij vooral binnen de naturalistische traditie, die hij met symbolische en expressionistische middelen gestalte gaf. In zijn later werk verschoof zijn belangstelling naar de richting van psychologische analyses. In 1934 begon hij aan een serie stukken die samen een panoramische studie van een aantal families moesten worden, maar alcoholische en psychische problemen maakten hem het werk vrijwel onmogelijk. Pas in 1946 kon hij zich weer volledig aan het schrijven wijden, wat resulteerde in The iceman cometh, een briljante studie van aan aantal mislukte mensen die op hun illusies teren. Een hoogtepunt in zijn later oeuvre is Long day’s journey into night, waarin de verhoudingen binnen zijn ouderlijk gezin, die mede verantwoordelijk waren voor zijn eigen psychische moeilijkheden, centraal stonden. In O’Neills pessimistische visie is de mens gedoemd te leven in een onmenselijke wereld, als hulpeloos slachtoffer van krachten waar hij zich niet of nauwelijks van bewust is. Zijn stukken worden gekenmerkt door een rusteloze drang naar experimenteren en door de grote intensiteit die hij creëert, soms door middel van overdadige symboliek of overdreven retorische middelen. In 1936 ontving O’Neill de Nobelprijs voor litteratuur. Werken: Beyond the horizon (1920), The emperor Jones (1920), Anna Christie (1921), Gold (1921), The hairy ape (1922), Desire under the elms (1924), All God’s chillun got wings (1924), Lazarus laughed (1927), Marco’s millions (1927), Strange interlude (1928), Mourning becomes Electra (1931), Ah, wilderness! (1933), Days without end (1934), The iceman cometh (1946), A moon for the misbegotten (1947), Long day’s journey into night (1956), A touch of the poet (1957; postuum), More stateley mansions (1964; postuum). Uitgaven: The plays of E.O’Neill (1951); Children of the sea and three other unpublished plays, door J.M. Atkinson (1972).
LITT. J.H.Raleigh, The plays of E.O’Neill (1965); T.Bogard, Contour in time (1972); J.Y.Miller, E. O’Neill and the American critic: a bibliographical checklist (1973); L.Shaeffer, O’Neill, son and artist (1973); J.M.Atkinson, O’Neill (1974); L.Chabrowe, Ritual and pathos: the theater of O’Neill (1976).