(het accent wisselt), bn.
1. niet bezet, ledigstaand, leeg: een onbezette stoel; geen plaats was in het gehele gebouw onbezet;
2. niet door iemand ingenomen, onvervuld: de functie van secretaris is thans onbezet'; een post onbezet' laten;
3. niet van een bezetting voorzien: het onbezette gebied;
4. niet door bezigheden gebonden: morgen ben ik onbezet.