Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

metafysica (metafysika)

betekenis & definitie

v., dat deel van de filosofie dat zich bezighoudt met het zijnde dat aan alle empirisch te kennen werkelijkheid ten grondslag ligt.

(e) Aristoteles noemde dit onderdeel: eerste filosofie, of ook wel theologie. Latere uitgevers noemden zijn geschriften over die eerste filosofie: meta ta fysika, d.w.z. komende na zijn werken over de fysis. Aan deze plaatsaanduiding is het woord metafysica te danken: de speculatieve wetenschap van wat boven de fysische wereld ligt, van de bovenzinnelijke werkelijkheid. De woorden metafysica en ➝ontologie worden meestal als synoniemen beschouwd.

In de Griekse oudheid ontstonden reeds twee duidelijk tegengestelde opvattingen ten aanzien van de natuur en de mogelijkheden van de metafysica. De eerste heeft haar oorsprong bij Platoon en meende dat de kennis van het zijn samenvalt met de kennis van de Idee. Voor Aristoteles echter was de kennis van de eerste beginselen van het zijn niet zonder meer gelijk te stellen met de kennis van de zijnden. De kennis van het zijn is niet, zoals bij Platoon, een op zich bestaande waarheid, maar wordt verworven op en in de zijnden, dankzij de abstractie. De kennis van de zijnden wordt verschaft door zintuiglijke ervaring. Anderzijds kwam reeds bij Aristoteles de neiging naar voren het opperste zijnde te identificeren met het uiteindelijk voorwerp van de metafysica.

In de middeleeuwen werden deze beide stromingen voortgezet; de eerste met Bonaventura en Duns Scotus, de tweede met Thomas van Aquino. Iets radicaal nieuws werd echter door beide scholen binnengebracht: de scheppingsgedachte. De verhouding van de eindige wezens en het oneindige is een verhouding van het geschapene tot de Schepper. Anderzijds ontstonden in de late middeleeuwen nominalistische richtingen (b.v. Ockham), die de mogelijkheid van elke verstandskennis betreffende het zijn ontkenden (➝nominalisme).

De moderne tijden worden gekenmerkt door het centreren van de metafysica in het subject, m.n. in de kennis van het subject door zichzelf. De grote vraag werd die van de relatie van het eindige subject tot het absolute subject. Sommigen trachtten het eerste in het tweede op te doen gaan, b.v. (zij het op diverse wijzen) Spinoza en Hegel. Anderen, b.v. Descartes, legden tussen beide een min of meer radicale en ontologische scheiding. De vraag hoe de kennis deze scheiding zou kunnen overbruggen werd beantwoord met een verwijzing naar de ingeboren ideeën.

Er kan ook een beroep worden gedaan op een transcendentale subjectiviteit. De fundamentele relaties tussen de zijnden (ruimtelijke, causale relaties, enz.) zijn dan produkten van de menselijke geest (➝Kant). In Engeland ontstonden neigingen de mogelijkheid van elke ontologische, puur speculatieve kennis beslist af te wijzen. In de 19e eeuw zou het positivisme deze ontkenning van de metafysica bekrachtigen.

Vanaf ca. 1900 begon een zekere renaissance van de metafysica, hoewel het woord een pejoratieve klank ontving. De filosofie van Bergson en van Whitehead, de fenomenologie en de existentiefilosofie hernieuwen in zekere mate de speculatie over het zijn. Heidegger identificeerde metafysica met een bepaalde periode van de menselijke geschiedenis, nl. die welke zijn en zijnde verwart, te weten van Platoon tot en met Nietzsche. In de analytische filosofie is door Strawson de gedachte van een descriptieve metafysica ontwikkeld, waarbij fundamentele, voor het denken en de taal onvermijdelijke begrippen zoals substantie e.d. worden geanalyseerd.

LITT. L.Landgrebe, Phenomenologie und Methaphysik (1949); G.Gusdorf, Traité de métaphysique (1956); J.Peters, Metaphysica (1957); D.F.Pears (red.), The nature of metaphysic (1957); P.Moser, Methaphysik einst und jetzt (1958); P.Strawson, Individuals (1959); R.L.George, Classical and contemporary metaphysics (1962); L.Sweeney, Metaphysics of authentic existentialism (1965); I.Hollak, Van causa sui tot automatie (1966); K.Dürr, Metaphysik und wissenschaf tl. Philosophie (1967); J.J. Williamson, An outline ... the new metaphysics (1967); J.Lotz, Der Mensch im Sein (1967); H.Berger, Op zoek naar identiteit (1968); F.Sontag, Problems of metaphysics (1970); M.Heidegger, Wat is metaphysica (1970); E.F.Sauer, Metaphysik (1971); J.G.Doig, Aquinas on metaphysics (1972); F.Kaulbach, Einf. in die Metaphysik (1972); W.Simonis, Zeit und Existenz (1972); A.J.Ayer, Metaphysics and common sense (1973); W.Krampf, Die Metaphysik und ihre Gegner (1973); J.Mackinson, The problem of metaphysics (1973); M.Riedel, Metaphysik und Metapolitik (1975).

< >