Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-06-2020

lachen

betekenis & definitie

(lachte, heeft gelachen),

1. door een vertrekking van de mondhoeken en de onderste delen van het aangezicht, al of niet vergezeld van een reeks hoorbare ademstoten, een gewaarwording van vrolijkheid of opgewektheid uitdrukken: om (over) iets luidkeels —; in — uitbarsten; iemand aan het — maken; (zegsw.) — als een boer die kiespijn heeft, gedwongen lachen; hij kan het niet zonder — zeggen, om te kennen te geven dat iemand zelf niet gelooft wat hij vertelt; laat mij niet —!, probeer mij dat niet wijs te maken; — door zijn tranen heen, terwijl de tranen nog vloeien alweer beginnen te lachen; in zijn vuistje —, heimelijk lachen, m.n. als gevolg van tevredenheid over het verloop van iets; (spr.) die het laatst lacht, lacht het best;
2. door lachen in een bepaalde toestand komen: zich krom, slap —; hij lachte zich een ongeluk, een kriek;
3. ik lach er wat om, ik geef er niets om: ik lach om je bedreigingen.