Synoniemen zoeken
Synoniem van lachen
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
lachen
lachen - opgewektheid tonen of voorwenden door de mondhoeken en de onderste delen van het gezicht te vertrekken, eventueel vergezeld van hoorbare ademstoten. Licht lachen, bijvoorbeeld uit welwillendheid of weemoedigheid is glimlachen (zie aldaar). Grijnzen gaat gepaard met goedmoedigheid, onnozelheid, spot of boosaardigheid; de mondhoeken zijn hierbij breed vertrokken. Wie grijnslacht, drukt spot of boosaardigheid uit. Boosaardig of bitter lachen is hetzelfde als grimlachen. Onderdrukt, half stiekem en enigszins hoorbaar is gniffelen, gnuiven of, in België, monkelen of monkellachen. Uit ginnegappen blijkt zowel ongemanierdheid als enige spot. Giechelen of giebelen lijkt meer bij meisjes en vrouwen voor te komen dan bij mannelijke personen, vooral doordat het met een min of meer hoog geluid gebeurt. Dan nu de frissere categorieën. Grinniken heeft alleen wat keelgeluid, en verraadt dat iemand ergens genoegen in heeft. Lachen met rollende of trillende keelgeluidjes is synoniem met kirren. Zo lachen dat je het benauwd krijgt, heet stikken van het lachen (informeel: stikken) of erin blijven. Proesten, het uitproesten en het uitproesten van het lachen geven aan dat een tot dan toe ingehouden lach plotseling uitbreekt. Er kan dan een onbedaarlijke lachbui volgen, waarvoor we de volgende uitdrukkingen kennen: zich krom lachen, zich tranen lachen, barsten van het lachen, omvallen van het lachen, zich doodlachen, dubbel liggen, niet meer bijkomen. In informele stijl: zich een bult lachen, zich een puist lachen, zich een kriek Lachen, zich slap lachen, zich een stuip lachen, een stuip krijgen van het lachen, zich bescheuren, in een deuk liggen. Het kan zijn dat het onbedaarlijke gelach steeds maar blijft voortduren en dat elke kleinigheid weer een aanleiding is om door te gaan; in dergelijke hopeloze gevallen heeft men de slappe lach. Oprechte vrolijkheid ook bij hem of haar die voortdurend heen en weer beweegt en schudt van het lachen, schuddebuikt of zijn buik vasthoudt van het lachen. Lachen met erg veel geluid is: schateren, schaterlachen, lachen dat men schatert, schateren van het lachen en het uitschateren. De stem is luid en hoog bij gieren van het lachen of gieren, en luid en laag bij brullen van het lachen of bulken van het lachen, lachen, zuinig niet van harte lachen. Synoniem: lachen als een boer die kiespijn heeft.
Synoniemen Handboek
Jef Anthierens (1998)
Lachen
Gezegde(s):
• zich verkneukelen
• zich een stuip lachen (of: een bult, een kriek, een ongeluk, een aap, een puist, een beroerte, een breuk
• zich bescheuren
• de lever schudden
• lach-of-ik-schiet
• lachen als een hond die slaag krijgt
• lachen als een boer die kiespijn heeft
Synoniemen Handboek Spreekwoorden
Gedigitaliseerd Ensie (1998)
Lachen
Spreekwoord(en):
• die lest lacht, best lacht
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
lachen
lachen - regelmatig werkwoord
uitspraak: la-chen
1. een vrolijk geluid maken omdat je iets leuk vindt
♢ we moesten lachen om de grap van de leraar
1. wie het laatst lacht, lacht het best
[om duidelijk te maken dat een ander je te vroeg uitlacht]
Regelmatig werkwoord: la-chen
ik lach
jij/u lacht
hij/zij lacht
wij/zij/jullie lachen
ik/jij/u/hij/zij lachte
wij/zij/jullie lachten
hij heeft gelachen
lachend, lachende
Tegenstellingen
huilen, janken, schreien, wenen