Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

knijpen

betekenis & definitie

(kneep, heeft geknepen), (onoverg. en o verg.)

1. iets dat men gevat of omvat houdt onder (sterke) druk brengen door de delen die vatten of omvatten naar elkaar toe te bewegen of nauwer te maken: niet —, hoor, anders breken ze; iemand in de arm als waarschuwing b.v.; de handen, de vingers (in elkaar) —, als uiting van grote spanning; als liefkozing: een kind in de wang —; de wind —, scherp bij de wind zeilen; (techniek) de doorvoer opening kleiner maken; de stoom hem door een nauwe opening laten gaan, waardoor de spanning vermindert;
2. de genoemde beweging op een lichaamsdeel uitoefenen om pijn te doen: au! niet zo —!; (spr.) hij knijpt de katjes in het donker, hij is stiekem;
3. samentrekken, dichtknijpen;
4. (oneig.) benauwen, drukken; het zal er —, het zal er spannen, heet toegaan, het zal eropaan komen; (ook) daar zal armoede heersen; het knijpt, het vriest hard;
5. (fig.) afzetten, knevelen: die rent meester knijpt de boeren;
6. (gemeenz.) ’m —, bang zijn, in de rats zitten.

< >