Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kneep

betekenis & definitie

v./m. (knepen),

1. het knijpen: duwen en knepen; een valse —; ook als liefkozing: een kneepje in de wangen;
2. indruk, overblijvend spoor van knijpen: de knepen staan nog in mijn arm;
3. gleuf, vouw, plooi: de knepen van een harmonika; de — van de elleboog; (bij het boekbinden) gleuf aan de voor en achterzijde van het boekblok, tegen de rug aan, door sterk persen tussen ijzeren linialen aange bracht (e): een linnen strook in de — voor de stevig heid,
4. (fig.) kunstgreep, handigheid, zet, truc, m.n. als listige of boze toeleg: voel je de ?; kunstjes en knepen; daar zit (hem) de , dat is het fijne, we zenlijke van de zaak, daar wringt hem de schoen; de knepen kennen, (van het spel b.v.) het fijne, de finesses ervan weten.

(e) Door de kneep aan het eerste en laatste katern van een boek, blijven de vellen achter elkaar haken en kunnen niet meer verschuiven. Een gekneept boekblok laat zich bovendien beter in de band zet ten omdat het opstaande randje ook weer haakt achter het bord van de boekband.