Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

plooi

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. vouw of ribbel in een weefsel, veelal aangebracht ter versiering: de plooien van een gordijn, van een rok, een kraag;
2. (geologie) golving in een aardlaag of in gesteente (e);
3. (natuurlijke) golving, rimpel in een deel van het dierlijk of plantaardig organisme: de plooien van de hersenen; (fig.) een lelijke — in zijn karakter, een lelijke trek;
4. verkeerde, valse vouw, kreuk; (fig.) de plooien gladstrijken, onregelmatigof onjuistheden wegnemen;
5. (coll.) model, fatsoen, vorm, maaksel: zijn gezicht in de — zetten, ernstig kijken; hij raakt nooit uit de —, verliest nooit zijn ernst, zijn waardigheid;
6. manier van doen; iets een zekere — geven, er een — aan geven, er een draai aan geven, het aannemelijk weten te maken.

(e) Plooien worden onderscheiden in →anticlinalen en →synclinalen, waarbij de flank gemeenschappelijk is. Het assenvlak van een plooi is het vlak dat de hoek tussen beide flanken middendoor deelt. Een symmetrische plooi heeft een verticaal assenvlak en in dat geval liggen kruinen troglijn in dat vlak. Bij toenemende afwijking van de verticale stand van het assenvlak, onderscheidt men scheve, overhangende en liggende plooien. Kruin-, trog- en scharnierlijnen liggen in de regel niet horizontaal, maar bezitten eveneens een gebogen of golvende vorm, door culminaties en depressies ontstaan.