Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kinderdoop

betekenis & definitie

m., het dopen van een kind of van kinderen; ook in tegenst. tot de doop van volwassenen bij de doopsgezinden.

(e) In het NT vindt men geen uitdrukkelijke uitspraken omtrent de kinderdoop. Wel is er sprake van de doop van hele gezinnen (b.v. Hand.16,15 en 33). Ca.70 n.C. is de kinderdoop duidelijk aanwijsbaar, terwijl hij ca.200 n.C. een normale praktijk was. De oudchristelijke schrijver ➝Tertullianus wees de kinderdoop af in zijn De baptismo, in welk geschrift alle latere bezwaren al zijn terug te vinden. In de 4e eeuw onderging de praktijk een crisis, ten gevolge van de behoefte de doop steeds verder uit te stellen, liefst tot op het sterfbed.

Maar sinds Augustinus, die de rol van de genade verdedigde tegen de opvattingen van de pelagianen werd de kinderdoop weer algemeen toegepast. De Reformatie, die het Woord Gods en het geloof benadrukte, zag zich hier voor een probleem geplaatst. Luther motiveerde de kinderdoop uiteindelijk door een kindergeloof aan te nemen, Calvijn verdedigde de kinderdoop als teken van het Verbond, waarin ook het kind is opgenomen. Doopsgezinden, baptisten en anabaptisten verwerpen hem. De Zwitserse theoloog Karl Barth stelde in 1943 de vraag weer aan de orde of de kinderdoop mag worden gehandhaafd. ➝doop; ➝doopborg.

LITT: J.Jeremias, Die Kindertaufe in den ersten Jahrhunderten (1958).

< >