[→Lat. in, niet, ratio, rede], o., (filosofie) geestesstroming waarbij minder een beroep op de rede dan op andere factoren (gevoel, autoriteit, openbaring enz.) wordt gedaan.
(e) Geen denker is geheel irrationalistisch, want hij redeneert en gebruikt redelijke argumenten. Geen denker ook is geheel rationalistisch, want elk redelijk denken moet uitgaan van vooronderstellingen die zelf niet meer redelijk te verantwoorden zijn, al was het maar de geldigheid van het beroep op de rede zelf. Het hangt dus van het filosofisch systeem af dat als uitgangspunt wordt genomen, of een bepaald soort denken als irrationalistisch zal worden bestempeld of niet (→logisch empirisme). In tegenstelling tot b.v. de 17e eeuw zal tegenwoordig niemand meer het beroep op de zintuiglijke ervaring irrationalistisch noemen. Verschil van mening bestaat er echter over de vraag of men een beroep op de esthetische, ethische en religieuze ervaring niet irrationalistisch zal noemen. Vele denkers verdedigen de geldigheid van zo’n beroep met redelijke argumenten, zodat het niet aangaat hen irrationalisten te noemen.
Terwijl verder Hegel e.a. het dialectische denken (→dialectiek, →logica) hoogst redelijk zullen noemen, is dit in de ogen van streng logisch redenerende filosofen hoogst irrationalistisch. Echte irrationalistische denkers zijn o.a. Jacobi, die alles ondergeschikt wil maken aan het gevoel, en vele existentialisten, b.v. Camus, van wie de uitspraak stamt dat de wereld absurd is. Of Kierkegaard tot hen behoort, is twijfelachtig, omdat hij zeer sterk Hegels dialectiek met behulp van de gewone (Aristotelische) logica bestrijdt en omdat hij aantoont dat het hoogst redelijk is op een gegeven ogenblik boven de rede uit te gaan; anderzijds kan niet worden ontkend dat de mens volgens Kierkegaard de sprong van het geloof moet wagen en dat deze niet redelijk meer te verantwoorden is.
LITT. L.de Wolf, The religious revolt against reason (1949); W.Barrett, Irrational man (1958).