Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

zullen

betekenis & definitie

(zal, zou, zouden),

I. zelfst. ww., moeten, nl. als zedelijk of als gezagsgebod of -verbod: je zult dat laten;

II. hulpww. van de toekomende tijd,

1. toekomend zonder meer: morgen zal ik vertrekken; je zult er eens spijt van hebben (min of meer als bedreiging); dat zul je nu altijd zien!, dat gebeurt steeds, als iets ongewensts; als aanbeveling: zal je voorzichtig zijn?; het moet en het zal, nl. gebeuren; wat zou dat?, wat geeft dat, wat maakt dat uit?; wacht ik zal je (nl. krijgen, straffen); zou je ze niet?!; met te: ik heb beloofd te komen;
2. voorwaardelijk toekomend: als ik het kon, zou ik het doen; ik zou het doen, het lijkt mij raadzaam het te doen; dat zal wel, het is aannemelijk dat het zo is (gebeuren zal); hij zal je niet gehoord hebben, vermoedelijk heeft hij je niet gehoord; de trein zou juist vertrekken, was op het punt te vertrekken; men zou menen, waarschijnlijk; zou je denken?, lijkt je dat waarschijnlijk?; hij zou zijn ouders niet meer terugzien, dat was voorbeschikt; zou je niet eens naar bed gaan?; aanduiding van een onwenselijke mogelijkheid: het zal je gebeuren!