I. bn., (van personen of hun lichaamsdelen) er zó uitziende als door de bep. wordt aangegeven; alleen in samenst.: welgedaan; (gew.) ontdaan, onder de indruk; dat moet — zijn!, afgelopen uit;
II. volt. deelw.,
1. geëindigd, afgelopen, uit: het is met hem —, hij is dood, ofwel: hij zal zeker sterven; — hebben, klaar zijn;
2. verricht, klaar: ik kan het niet — krijgen, ik kan er niet in slagen; iets — krijgen, bewerkstelligen dat het naar zijn wens geschiedt; (spr.) gedane zaken nemen geen keer, wat gedaan is, laat zich niet ongedaan maken;
3. ter aanduiding dat bij een gegeven beurskoers alle transacties die uitgevoerd konden worden tot stand zijn gekomen.