v. (-en), uitkering uit hoofde van sociale voorzieningen wegens invaliditeit.
(e) In Nederland werden invaliditeitsuitkeringen aanvankelijk geregeld in de Ongevallenwet 1901, de Invaliditeitswet 1913, de Zee-ongevallenwet 1919, de Landen Tuinbouwongevallenwet 1922, de Mijnwerkersinvaliditeitswet 1933 en de Interimwet Invaliditeitsrentetrekkers 1962. Deze wetten zijn vervallen o.a. bij de inwerkingtreding van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in 1967. Ambtenaren vallen onder de regeling van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet (→pensioen). De Algemene Arbeidsongeschiktheids Wet (AAW) bevat een volksverzekering voor dit risico. Naast financiële uitkeringen garanderen de WAO en de AAW voorzieningen ter revalidatie en ter verbetering van de levensomstandigheden.
In België werd bij Regentsbesluit van 12.2.1946 een officiële schaal ingevoerd tot vaststelling van de graad van invaliditeit (laatstelijk gewijzigd bij KB van 10.2.1977), als schattingsbasis voor de door tussenkomst van de Gerechtelijk-Geneeskundige Dienst uitgevoerde expertises met betrekking tot het ramen van de graad van lichamelijke of psychische invaliditeit. De uitkeringen geschieden op grond van de → Arbeidsongevallenwet (10.4.1971) en de Wet inzake Ziekteen Invaliditeitsverzekering (9.8.1963).