o. (-en), (recht) overeenkomst die niet behoort tot de in de wet m.n. genoemde en afzonderlijk geregelde overeenkomsten; een overeenkomst van eigen natuur, innovatie [→Lat. innovare, vernieuwen], v. (-s), vernieuwing, invoering van iets nieuws.
(e) De term innovatie wordt in het Nederlands in het bijzonder gebruikt voor de vernieuwing van het onderwijs, m.n. omdat het woord vernieuwing emotioneel te geladen was geworden. De innovatie is geworden tot een voortdurend proces van verandering, waarbij bezinning over de doelstellingen, waarneming van wat het huidige onderwijs met het oog daarop bereikt, en onderzoek over nieuwe wegen op zorgvuldige wetenschappelijke wijze aan de orde komen. Reeds voor de Tweede Wereldoorlog was vernieuwing, zij het in beperkte kring, in discussie. Daarbij ging het vooral om het lager onderwijs. Na de oorlog begon men met nieuw elan, waarbij o.a. de Werkgemeenschap voor Vernieuwing van Opvoeding en Onderwijs (met Kees →Boeke) een grote rol speelde. Als centraal orgaan werd een Vernieuwingsraad opgericht, maar geleidelijk aan verliep de beweging.
Wel kwamen de →Pedagogische Centra tot stand, die men kan zien als institutionalisatie van het vernieuwingsstreven. Zij konden echter geen grote veranderingen bewerkstelligen. Dit kwam enerzijds door de vrij starre regeling van het onderwijs door de centrale overheid (de vakken en het aantal lessen daarin per week, de grootte van de klassen, de inrichting van de gebouwen voor klassikaal onderwijs, de eindexamens). Anderzijds was er een sterke weerstand bij onderwijzers en leraren. Zij gingen geheel autonoom in hun klassen te werk, hun verantwoordingsplicht was gering en kwam slechts tot uiting bij de resultaten bij overgang of examen. Geleidelijk is men gaan inzien, dat algemene innovatie van het onderwijs een bijzonder moeizaam werk is en niet door reglementen alleen tot stand kan worden gebracht.
Er is een centraal ontwikkelingsplan van de staat voor nodig en het winnen van besturen, onderwijzers, leraren en ouders voor wat een gemeenschappelijke zaak moet worden. De Contourennota van de minister van Onderwijs (Van Kemenade, 1975) is een poging daartoe. De onderwijskunde, een wetenschap in opkomst, zal daarbij een belangrijke rol moeten vervullen. Coördinatie van onderzoek, dat in toenemende mate wordt uitgevoerd, vindt plaats door de →Stichting voor Onderzoek en Onderwijs, dat de beschikbare subsidiegelden toekent. Onderwijsresearch wordt aan alle universiteiten en hogescholen bedreven en ook aan instituten daarbuiten.