Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

haven

betekenis & definitie

v./m. (-s),

1. tot ligplaats voor schepen geschikt, natuurlijk of gegraven waterbekken aan de zee of aan de oever van een rivier of meer, dat beschutting biedt tegen wind en golven (e): de — ligt vol schepen; een — binnenvallen (of aandoen), er (met zijn schip) gaan liggen; de — uitzeilen; een open —, waarvan de mond niet gedekt is, ofwel: niet door dammen of sluizen van zee afgesloten; een veilige (fig.) een rustig toevluchtsoord, een schuilplaats; hij is in behouden —, hij is buiten gevaar; in (het gezicht van) de — schipbreuk lijden, vergaan, wanneer men het doel bereikt meent te hebben, toch nog teleurgesteld worden; alle havens schutten geen wind, niet alles, waarvan men dat verwacht, brengt voordeel aan;
2. (kust)-plaats, stad waar een haven is, havenstad: Rotterdam is een van de grootste havens van de wereld;
3. het scheepvaartverkeer, de handel van zon stad: Rotterdam leeft van zijn —;
4. het water van een haven: in de — vallen;
5. de bebouwde strook grond langs een —, veelal als naam in bep. steden: hij woont op, aan de Haven;
6. (fig.) rust-, wijkplaats, toevluchtsoord: de van het huwelijk, des behouds;
7. alleen in samenst. met betrekking tot ander dan scheepvaartverkeer; zoals luchten wegverkeer: parkeerhaven.

(e) Havens kunnen onderscheiden worden naar type. Open havens staan met zee, rivier of kanaal in open verbinding, zodat de waterstand verandert met die van het buitenwater. Zij komen vooral voor aan zeeën en rivieren, waar in het algemeen een gering tijverschil (verschil tussen hoogen laagwater) is. Voordelen van deze havens zijn, dat zij bij elke waterstand voor het aanleggen van de binnenkomende schepen beschikbaar zijn, zodat het verkeer onafgebroken kan plaats hebben en bij een haven aan een rivier (waar geen vloed en eb is), dat de schepen de ingang, die schuin stroomafwaarts gericht moet zijn, gemakkelijk kunnen invaren. Bij groot verschil tussen hoogste en laagste waterstand heeft de haven het nadeel, dat de keermuren, remmingwerken enz. kostbaar worden en het laden en lossen bij lage waterstand wordt bemoeilijkt. Een open haven kan verzanden wanneer veel zand langs de kust of veel vaste stoffen in de rivier worden getransporteerd.

Uitbaggeren is dan noodzakelijk. In oude tijden kwamen de havens, daar waar de kust geen beschutting bood, meer binnenslands tot stand aan een binnenzee of rivier (Amsterdam, Antwerpen, Rotterdam). In vissersdorpen als Scheveningen behielp men zich vroeger door de schepen (bommen) op de wal te trekken.

Gesloten havens bestaan uit bassins, van het buitenwater afgesloten door een schutsluis, somtijds door een enkele sluisdeur of een tegen elkaar aansluitend paar sluisdeuren. Voordelen van gesloten havens zijn de steeds nagenoeg gelijke waterstand en de geringe kosten aan baggerwerk. Nadelen zijn het tijdverlies bij in-en uitvaart, hetgeen bij groot tijverschil groter wordt door de langere duur van de vulling of lediging van de schutkolk. Vooral bij één sluisdeur of één paar aansluitende sluisdeuren is bedoeld oponthoud groot, daar een nagenoeg gelijke waterhoogte binnen en buiten slechts eenmaal in een getijde (12 h, 26 min), en dan slechts korte tijd, voorkomt. Verzanding of aanslibbing kan, behalve door uitbaggering, ook worden tegengegaan door de aanleg van een spuikom. De mooiste oplossing hiervan is een dam, evenwijdig aan de oever, met binnenwaarts een scheppende (uitgebogen) zijvleugel, waardoor het bij eb uitstromende water uit een bassin gedwongen wordt tussen de oever en de dam te stromen, zodat deze ruimte zonder baggerwerk op de voor de scheepvaart nodige diepte gehouden wordt.

Men past ook wel een door een sluisdeur met schuiven (of door een waaierdeur) gesloten spuikom toe, die bij hoogwater vanuit de landzijde van de haven (die de kanaalvorm moet hebben) gevuld wordt, waarna de schuiven (resp. de deur) gesloten worden. Ongeveer tijdens laagwater worden zij geopend en is er een stroom door de gehele haven die de slibstoffen mee naar buiten voert. In een aantal havens (b.v. Calais, Oostende) heeft men spuikommen aangelegd; toen de vereiste vaardiepte in de haven groter werd, bleken zij onvoldoende, zodat men tot uitbaggeren is overgegaan. Buitenhavens. Bij veel havens, vooral gesloten havens, is een open voorhaven nodig. Deze wordt gevormd door twee havenhoofden, meestal toegebogen, om golfslag, deining te beperken.

Een rede is een door de natuur gevormde, beschutte open haven. Vroeger had men b.v. de rede van Texel, de rede van Duinkerken. Soms maakt men een golfbreker, evenwijdig aan de kust. Dit is afdoende, maar uiterst kostbaar. Bij een oorlogshaven was zon dam vroeger onmisbaar om een eskader te kunnen vormen (Cherbourg, Plymouth). Havens worden ook onderscheiden naar hun bestemming.

Vrijhavens heffen geen invoerrechten op die aangevoerde goederen die bestemd zijn om later weer uitgevoerd te worden. Er zijn geheel van het overige haventerrein afgezonderde gedeelten voor vrijhaven ingericht (b.v. in Hamburg). Elders worden goederen in entrepot opgeslagen met hetzelfde doel.

Aanloophavens worden alleen of bijna alleen door schepen in vaste vaart, die snel moeten laden en lossen, aangedaan. Zon haven moet liefst open zijn. Vele landinwaarts gelegen havens, waar zich het kapitaal verzameld heeft, hebben bij zee buitenhavens (b.v. Hamburg heeft buitenhavens in Cuxhaven, Bremen in Bremerhaven, Glasgow heeft buitenhavens langs de gehele Clyde-oever tot aan zee), waar de schepen, die voor snelvervoer ingericht zijn, kunnen laden en lossen. Voor sommige goederen zijn afzonderlijke havens nodig; b.v. petroleumhavens wegens brandgevaar. Voor houthavens is weinig diepte nodig, visserijhavens ontstaan waar de visserij een grote tak van bedrijf is.

Waar aan zee of langs brede rivieren over grote afstanden geen handelshaven is, treft men wel vluchthavens aan. Waterwegen langs rivieren naar binnenslands gelegen havens worden dikwijls met grote kosten verbeterd, opdat zo mogelijk bij alle waterstanden de vaardiepte aanwezig is. Deze verbetering geschiedt soms door baggerwerk (Clyde), soms door versmalling van de rivier (lage dammen in de Rotterdamse Waterweg). Ook op zee kan de toegang naar de haven verbeterd worden. Waar de vaarweg over een binnenzee te lang of te ondiep wordt, legt men een kanaal naar zee aan, b.v. het Noordzeekanaal. Voor de kust bij Hoek van Holland is een geul gebaggerd die wordt onderhouden om de bereikbaarheid van de Rotterdamse haven voor de steeds groter wordende schepen te waarborgen.

Tot de uitrusting van havens behoren steigers, kaaimuren, dukdalven en boeien. Voor het laden en lossen: kranen, zuigers. Voor het opslaan en transporteren: loodsen, silos, sporen en wegen. Voor het repareren van schepen: dokken (droog of drijvend), werven en hellingen.