o. (-en, -s),
1. beginsel waarop iets berust of dat als regel of richtsnoer wordt aangenomen: de bij de Unie van Utrecht aangenomen grondbeginselen;
2. dogma van een godsdienst, een kerkgenootschap: zij was opgevoed volgens de grondbeginselen van het protestantisme;
3. stelregel voor het levensgedrag: ik eerbiedig uw vaste grondbeginselen;
4. (in het mv.) eerste regelen, hoofdpunten van een stelsel of een vak van wetenschap of kunst: de grondbeginselen van de staathuishoudkunde.