m., ineenstorting van een ster tengevolge van de interne gravitatie.
(e) De gravitatiecollaps is een fase in de evolutie van sommige sterren. In een ster werken op het gas twee krachten, een naar binnen gerichte kracht tengevolge van de gravitatie, en een naar buiten gerichte tengevolge van de druk. De ster neemt die straal aan waarbij de druk en de gravitatie elkaar in evenwicht houden; als b.v. de druk groter is dan de gravitatie, zet de ster uit, waardoor de druk afneemt, tot evenwicht bereikt wordt. Bij bepaalde sterren die reeds zeer ver gedegenereerd zijn (→degeneratie, sterrenkunde) en die een grotere massa hebben dan een kritische grens (1,6-2 zonsmassa’s, →chandrasekhar, limiet van), blijft de gravitatie, hoeveel de ster ook samentrekt, altijd de druk overheersen: de gasdeeltjes bewegen zich (vrijwel in vrije val) naar het centrum van de ster, de ster blijft (theoretisch) in contractie tot de straal nul is. Er ontstaat een zgn. →zwart gat.