Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

godenbeeld

betekenis & definitie

o. (-en), in het algemeen mensof diervormige voorstelling van de godheid.

(e) Het is moeilijk te bepalen waar de grens ligt tussen godenbeeld, symbool en ➝fetisj. Met een godenbeeld in eigenlijke zin heeft men in ieder geval te doen wanneer een b.v. in een tempel staand mensof dierbeeld goddelijke eer ontvangt en direct genoemd wordt met de naam van een bepaalde god. Maar daarmee is nog niets gezegd over de relatie tussen beeld en god. Deze kan variëren van een praktische identiteit tot een symbolische verhouding. In eerstgenoemde richting wijzen gebruiken als het mishandelen van het godenbeeld wanneer de god een bede van zijn gelovigen niet spoedig genoeg verhoort, en het wekken, wassen, kleden, voeden van het beeld in de dagelijkse cultus. Het is duidelijk dat het godenbeeld hier fungeert voor de god zelf.

Toch behoeft dat niet per se een volkomen identificatie in te sluiten. Men moet in dit opzicht trouwens altijd rekening houden met het verschil tussen de officiële godsdienst (de priesterleer) en de volksvroomheid, een verschil dat zelfs bij schriftloze volken al merkbaar is (vgl. de macht die aan allerlei lokale madonna’s wordt toegeschreven, al kent men officieel slechts één Maria). Aan de andere kant vindt men reeds bij oude volken soms een duidelijke onderscheiding van godenbeeld en godheid..De Soemerische theologie, maar ook die in India, kent aan het beeld de rol toe van middelaar, door wiens tussenkomst de bidder tot de godheid kon naderen. Ook kan de god het beeld verlaten; het is dus zijn woning, niet hijzelf. Deze laatste gedachte is in Egypte en in India al vroeg uitgesproken. Daarom is een godenbeeld, als het de werkplaats van de beeldhouwer verlaten heeft, niet zonder meer geschikt om als representant van de god in de tempel te worden geplaatst.

Het moet worden geïnaugureerd, het moet de riten van de ‘opening van de mond en van de ogen’ ondergaan, het moet ‘levend’ worden gemaakt. Pas wanneer de heilige handelingen zijn voltrokken, kan de god er zijn intrek in nemen.

Naarmate de góden menselijker worden voorgesteld, wordt het moeilijker hun functie in hun gestalte tot uitdrukking te brengen; men geeft hun dan vaak een of ander embleem mee als nadere aanduiding (een dier, een wapen, een zonneschijf of een maansikkel, een vrucht, een geometrische figuur). Of men beeldt het goddelijk karakter van de god uit door de gestalte zelf te vervormen (vele armen, vele hoofden, een dubbel aangezicht, sterk vergrote genitaliën, ogen over het gehele lichaam enz.). litt. J.Edwards, Images or shadows of divine things (1948); H.Kühn, Tatund Versenkung(1948); H.Frankfort, Kingship and the gods (1948); W. Schone, J.Kollwitz en H.von Camphausen, Das Gottesbild im Abendland (1957); F.Sierksman, De mens en zijn góden (1959); D.Forstner, Welt der Symbole (1960); H.Böttcher, Gotthatviele Namen. Kulturgesch. des Gottesbilds (1964).