(getuigde, heeft getuigd),
1. (overg.) als getuige verklaren, bevestigen;
2. (absol.) als getuige een verklaring afleggen: velen getuigden tegen hem; bij vergelijking van zaken: alles getuigt tegen haar, spreekt in haar nadeel; de geest getuigt, de Heilige Geest spreekt, bezielt, men is geïnspireerd; (vaak scherts.) hoe is het, wil de geest niet -?;
3. (bij uitbreiding) tonen, blijk geven: dat een nieuwe druk nodig is, getuigt hoezeer het boek gewaardeerd wordt; die daad getuigt van moed.