[➝Lat.], bn.,
1. geslachtelijk: generatieve voortplanting; (plantkunde) generatieve kern, mannelijke kern, kern van een zaadcel;
2. het vermogen tot groei en voortplanting in zich dragend; voortbrengend: tegen de tijd dat zij (zekere dossiers) op het departement belanden, blijken zij alle generatieve kracht te hebben ingeboet.