m. (-s),
1. persoon die iemand geleidt;
2. algemene ben. van verschillende delen van werktuigen die dienen om een ander deel in zijn beweging te geleiden; goot of buis om iets te doen afvloeien; leider van een stagof razeil; uitstek aan de ene zijde van een ploegschaaf;
3. (natuurkunde) stof waardoor warmte of elektriciteit getransporteerd kan worden (e): men verdeelt de stoffen in geleiders en niet-geleiders; koper is een goede —.
(e) Tot de geleiders van elektrische stromen behoren alle metalen, koolstof in de vorm van grafiet, oplossingen van zouten, zuren en basen in water en geïoniseerde gassen. Als een stroom door een geleider gaat, treedt warmteontwikkeling op; in vloeistoffen bovendien chemische reacties (➝elektrolyse).
Brengt men elektrische lading op een geïsoleerde geleider dan verdeelt de lading zich zo over het oppervlak dat de potentiaal overal even hoog is; er lopen geen stromen meer. Slechts bij aanwezigheid van een spanningsbron kunnen stromen blijven lopen; een uitzondering hierop vormen de zgn. supergeleiders (➝supergeleiding).