Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

geldhervorming

betekenis & definitie

v., (-en), plan om door verandering van het geldstelsel het geld beter aan zijn doel te doen beantwoorden, m.n. om tot een stabiele koopkracht van het geld te komen.

(e) De schommelingen waaraan de ➝geldswaarde in de loop der tijden onderhevig was, hebben ertoe geleid dat verscheidene personen ideeën ontwikkelden om een vrijwel constante koopkracht van het geld ten opzichte van goederen (waardevastheid) dan wel de neutraliteit van het geld beter te waarborgen. Bij het eerste dienen door het bewust hanteren van het geldstelsel algemene prijsverschuivingen zoveel mogelijk te worden voorkomen of tegengegaan; bij het tweede dient het geld slechts als ➝geldsluier te functioneren en verstoringen van de -«-economische kringloop m.n. door het uit het verkeer nemen van koopkracht (➝oppotten) en in het verkeer brengen van gereserveerde koopkracht (ontpotten), dienen voorzover zij elkaar niet gelijktijdig opheffen, door manipulatie van het geld volledig te worden geëlimineerd. Andere voorstellen richtten zich op het wegnemen van de consequenties van veranderingen van de waarde van het geld als waardemeter; ➝herleidingsstelsel, ➝indexering. Tot de voornaamste geldhervormers worden gerekend:

De Amerikaan I.➝Fisher, die in 1911 zijn plan ontvouwde voor een ‘gold value Standard’. De gedachte die hieraan ten grondslag lag, was de koopkracht van het geld te stabiliseren door de goudhoeveelheid die de standaardmunt vertegenwoordigde flexibel te stellen, in die zin dat de hoeveelheid goud die de standaardmunt representeerde zou worden vergroot als de wereldmarktprijs voor goud daalde en omgekeerd en waarbij dan ook de aanen verkoopprijs van goud door de circulatiebank een wisselende zou zijn.

De Nederlander J.J.Goudriaan (1893, ♱1974), die in zijn sedert 1931 verdedigde voorstel de stabilisatie van de geldwaarde het best gediend achtte door het instellen van een grondstoffenstandaard of grondstoffenvaluta, een bijzondere variant van de goederenstandaard, die stabilisatie van de koopkracht van de geldeenheid ten opzichte van een complex goederen (in dit geval grondstoffen) als doel van de geldpolitiek stelt, een gedachte die in 1937 ook door de Amerikaan B.Graham geponeerd werd. De geldwaarde wordt dan gerelateerd aan de waarde van een groot pakket gestandaardiseerde grondstoffen, b.v. graan, suiker, waarbij de verhoudingen in het pakket zijn afgestemd op het wereldverbruik of de wereldproduktie. Internationaal maakt men nu de afspraak dat tegenover een ceel, vertegenwoordigende een pakket grondstoffen, een vaste hoeveelheid geld wordt afgegeven, of dat door de voornaamste centrale banken en/of internationale instelling(en) refu’s worden afgegeven die recht geven op een bepaald deel van zulk een pakket. Dit ‘grondstoffengeld’ zou hetzelfde karakter hebben als een bankbiljet, dat oorspronkelijk een vordering tot afgifte van een bepaalde hoeveelheid goud was. De gemiddelde prijs van de betrokken grondstoffen zou daardoor constant blijven, evenals die van het goud bij de gouden standaard, door de betreffende instellingen gehandhaafd door de bereidheid tot aanen verkoop van eenheden van het pakket tegen de vastgestelde waarde. Dit heeft ook een conjunctuurstabiliserende werking.

Het plan zou bovendien belangrijke voordelen voor de grondstoffenlanden kunnen opleveren. Een commissie van de VN heeft over dit plan gediscussieerd, zonder tot concrete voorstellen te komen.

O.a. de Zuidafrikaanse econoom Lehfeldt en de president van De Ned. Bank L. J. A.Trip in 1936-37 wilden de gehele goudproduktie onderbrengen in een internationale trust onder internationaal overheidstoezicht, die als goudschaarste zou dreigen, de produktie moest uitbreiden, in het omgekeerde geval inkrimpen.

De Duitser J.S.Gesell (1862, ♱1930), die koopman was en herhaaldelijk constateerde dat de mensen geld oppotten, waardoor de afzet stagneerde en waarvan de oorzaak gelegen was in het feit dat geld, in tegenstelling tot bederfelijke (b.v. agrarische) goederen, onbeperkt houdbaar is. Het was hem bovendien een doorn in het oog dat de oppotters van geld nog profiteerden van de crisis die zij veroorzaakt hadden, doordat zij tegen de gedaalde prijzen de door hen gewenste goederen konden kopen. Hij stelde derhalve voor als sanctie tegen het oppotten over te gaan tot het uitgeven van papiergeld (Freigeld), waarop de houder elke week op het postkantoor een zegeltje moet laten plakken ten bedrage van 1 pro mille van het nominale bedrag (Schwundgeld), een soort negatieve geldrente, waardoor het geld in de circulatie zou blijven en deze zelfs zou worden versneld.

LITT. I.Fisher, The purchasing power of money (1911); J.S.Gesell, Die natürl. Wirtschaftsordnung durch Freiland und Freigeld (1919); J.M.Keynes, A tract on monet. reform (1923); I.Fisher en H.R.L.Cohrssen, Stable money. A hist. of the movement (1934); P.Einzig, Xonet. reform in theory and practice (1936); G.M.Verrijn Stuart, Geld en crediet (7e dr. 1946); Commodity trade and econ. developm. (uitg. door de VN; 1953); L.M.Harmon, Commodity reserve currency: The Graham-Goudriaan proposal (1959); J.J.Goudriaan, De goudwissel-grondstoffenstandaard (in: Vernieuwing van het intern, geldstelsel, speciaal nummer van De Economist; 1966).

< >