v./m. (mv.), onderfamilie van de holhoornigen, omvattend de geitantilopen, echte geiten en de nauw verwante schapen, en de muskosossen.
(e) De geiten, Caprinae, zijn krachtige en compact gebouwde eventenigen met grote ogen, toegespitste oren, korte, bijna altijd rechtop staande staart en (met een zeldzame uitzondering) hoorns bij beide seksen, echter bij het vrouwtje als regel veel kleiner en zwakker dan bij het mannetje. Deze laatste draagt een sik en verspreidt in de bronsttijd de bekende bokkegeur, afkomstig van de urine. In tegenstelling tot de geiten bezitten de schapen gezichtsen voetklieren. De recente geiten hebben een vrij compacte, maar ten dele discontinue verspreiding in Europa, Noord-Afrika en Westen MiddenAzië. Wilde geiten zijn uitgesproken bergen rotsbewoners, soms tot op aanzienlijke hoogte in de eeuwige sneeuw, en zijn uitstekende klimmers en springers. Geiten zijn kuddedieren, voorzichtig en schuw, die van een armoedige vegetatie kunnen leven; dikwijls sterk geparasiteerd met ingewandswormen.
Sommigen beschouwen alle wilde geiten, met uitzondering van markhoor en thar, als één soort, omdat alle vormen elkaar geografisch uitsluiten. Hier worden onderscheiden de ➝steenbok (Capra ibex), de Spaanse steenbok (C. pyrenaica), de ➝markhoor (C. falconeri) en de wilde of bezoargeit (C. aegagrus); de huisgeit (C. hircus) is van de laatste afgeleid.
De wilde geit bewoont grote delen van Klein-Azië, waar het dier overigens al hier en daar is uitgeroeid. In Europa komt het nog op Kreta voor. Als stamvorm van de huisgeit meet de wilde geit ca. 1 m op de schouder; gewicht: tot 40 kg. De hoorns zijn veel krachtiger ontwikkeld dan bij de huisvorm (maximaal tot 1,50 m).
De huisgeit heeft lang de rol van de koe bij de arme bevolking van Europa gespeeld. Als huisdier is de rol van de geit in Westen Midden-Europa echter uitgespeeld. Buiten Europa heeft de geit zich een slechte naam verworven als erosiebevorderend huisdier voor wie geen enkele vorm van vegetatie veilig is. Van de talloze rassen zijn te noemen: de angorageit (Azië, leverancier van de angorawol), hangooren dwerggeiten (Afrika), Walliser geit (van voren zwart, van achteren wit) en de ➝Saanengeit (wit, vaak hoornloos, beide laatste rassen uit Zwitserland, vanouds een bekend geitenland).
De geiten worden al meer dan 6500 jaar in Europa, Azië en Afrika als huisdier gehouden. Zij komen in bijna alle landen voor en worden gehouden voor de melken vleesproduktie. In Nederland wordt de nadruk gelegd op een goede melkproduktie. Naast de witte ongehoornde geit, die ontstaan is uit een kruising van de Zwitserse Saanengeit en de Ned. landgeit, komt ook nog de ➝Toggenburger voor, een bruine geit met witte aftekeningen op hoofd, staart en onderbenen. Economisch zijn de geiten in Nederland en België van geen betekenis. De melkproduktie van de geit heeft een hoger rendement dan die van de koe: uit een bepaalde hoeveelheid voeder kan een geit meer melk produceren dan een koe.
Van de ca. 400 mln. geiten in de wereld komt ca. 65 % voor in de ontwikkelingslanden. Daarvan komt 40 % voor in Afrika, 30 % in India en Pakistan, 15 % in overig Azië en 15 % in Latijns-Amerika. Zij komen in vele gebieden in de tropen en subtropen voor, maar zijn vooral op hun plaats in drogere gebieden. In de humide tropen vindt men vooral dwerggeiten.
De geit wordt gehouden voor vlees, melk, huiden, haren, wol (Angora, Kashmir) en soms voor mest. In Pakistan en in Soedan levert de geit 25 % van de totale melkproduktie en in India 35 % van de totale vleesproduktie.
Er zijn ca. 75 geiterassen, variërend van de dwerggeit in centraal Afrika (schofthoogte: minder dan 40 cm, gewicht 15-20 kg), tot de Yumnapari-geit in India (schofthoogte: 80-100 cm, gewicht 50-80 kg). Bekende melkrassen zijn de Damascus, Yumnapari, en Nubische geit. Vleesrassen zijn de Kambing katjang van Zuidoost-Azië en de Boergeit van zuidelijk Afrika. De Red Sokoto-geit is bekend als leverancier van fijn leder ( De geit komt veel voor in gebieden met een spaarzame begroeiing. Doordat het dier sterk selectief graast en zelfs in bomen klimt om voedsel te vinden, kan het zich ook in die gebieden handhaven waar rund en schaap dat niet meer kunnen. Meestal wordt de geit gemengd met schapen en runderen gehouden. Zodoende wordt een goed gebruik van het schaarse voer gemaakt..